ECLI:NL:RBDHA:2023:13709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.27603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor visum kort verblijf ter gelegenheid van huwelijksfeest

In deze zaak heeft de moeder een visum kort verblijf aangevraagd voor haarzelf, haar zoon en haar dochter om het huwelijksfeest van haar in Nederland wonende broer bij te wonen, dat plaatsvond van 14 tot en met 16 september 2023. De aanvraag werd op 11 juli 2023 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen. Moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 29 augustus 2023 het verzoek van moeder afgewezen, maar het verzoek voor haar zoon en dochter toegewezen, waardoor zij als ware zij in het bezit van het gevraagde visum werden behandeld voor de periode van 11 tot en met 18 september 2023.

Op 5 september 2023 diende moeder opnieuw een verzoek in voor een voorlopige voorziening voor zichzelf, nadat zij de aanvraag voor haar zoon had ingetrokken. De Minister van Buitenlandse Zaken verklaarde op 6 september 2023 het bezwaar van moeder en haar dochter ongegrond. Moeder heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit was nog niet ingeschreven bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken ten tijde van de uitspraak.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen, omdat moeder en dochter een zwaarwegend spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het bestaan van het huwelijksfeest niet was aangetoond en dat de sociale binding van moeder met Marokko niet voldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 6 september 2023 en bepaalde dat moeder en dochter worden behandeld als ware zij in het bezit van het gevraagde visum voor de periode van 11 tot en met 18 september 2023. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van moeder tot een bedrag van € 837,- en het griffierecht van € 184,- moest ook worden vergoed.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.27603
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[moeder] , V-nummer: [V-nummer 1] , (moeder),

mede namens
[dochter], V-nummer: [V-nummer 2] , dochter, (gemachtigde: mr. S. Bouddount)
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Moeder heeft een visum kort verblijf gevraagd voor haarzelf, haar zoon en haar dochter voor de periode van 11 tot en met 18 september 2023 (de aanvraag). Zij willen het huwelijksfeest van de in Nederland wonende broer van moeder bijwonen. Dit feest vindt plaats van 14 tot en met 16 september 2023. Zij willen verblijven bij de broer van moeder en diens echtgenote, die tevens referente is.
Bij separate besluiten van 11 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag voor zowel moeder, haar zoon als haar dochter afgewezen. Tegen deze besluiten heeft moeder bezwaar gemaakt.
Tevens heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 29 augustus 2023 (zaaknummer AWB 23/8797) heeft de voorzieningenrechter het verzoek betreffende moeder afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek betreffende zoon en dochter toegewezen, in die zin dat zij worden behandeld als ware zij in het bezit van het gevraagde visum voor de periode van 11 tot en met
18 september 2023.
Op 5 september 2023 heeft moeder opnieuw een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening betreffende haarzelf. Zij heeft de aanvraag ingetrokken, voor zover die betrekking heeft op haar zoon.
Bij besluit van 6 september 2023 heeft verweerder het bezwaar tegen de separate besluiten van 11 juli 2023, betreffende moeder en haar dochter, ongegrond verklaard.
Moeder heeft namens haarzelf en haar dochter op 6 september 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit. Dit beroep is bij de voorzieningenrechter wel bekend, maar het is ten tijde van het doen van deze uitspraak nog niet ingeschreven bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van
5 september 2023 wordt thans geacht gericht te zijn tegen het besluit van 6 september 2023. Verweerder heeft op 7 september 2023 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek heden gesloten en heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege kan blijven.

Overwegingen

Over het spoedeisend belang
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening een spoedeisend belang ontbeert en dat dit verzoek al daarom dient te worden afgewezen. Blijkens het besluit van 6 september 2023 stelt verweerder dat moeder het gestelde huwelijksfeest niet heeft aangetoond. Volgens verweerder heeft moeder daardoor ook het doel en de omstandigheden van haar verblijf in Nederland niet aangetoond.
2. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet. Immers, ter zitting van 29 augustus 2023 heeft verweerder meegedeeld dat moeder wel voldoende heeft
onderbouwd dat het huwelijksfeest plaatsvindt, maar dat er nog twijfel bestaat over het doel van haar verblijf. Blijkens het besluit van 6 september 2023 stelt verweerder zich echter toch weer op het standpunt dat het bestaan van dit huwelijksfeest door moeder niet is aangetoond, omdat zij hiervan naar aanleiding van schriftelijke vragen van
1 september 2023 geen sluitende bewijsstukken zou hebben ingebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigt deze omstandigheid niet de ommezwaai in het besluit van 6 september 2023 ten opzichte van het standpunt dat verweerder ter zitting van 29 augustus 2023 heeft ingenomen. De voorzieningenrechter acht het standpunt van verweerder, inhoudende dat moeder niet heeft aangetoond dat het huwelijksfeest zal plaatsvinden, onvoldoende gemotiveerd. Net als is geoordeeld in de uitspraak van
29 augustus 2023, heeft moeder het doel en de omstandigheden van het verblijf in Nederland aldus afdoende aangetoond. Daarmee is het spoedeisend belang evident.
De rechtmatigheid van het besluit van 6 september 2023
3. De aanvankelijke aanvraag gold mede voor de zesjarige zoon van moeder. Met betrekking tot hem heeft moeder de aanvraag op 5 september 2023 evenwel ingetrokken. Haar zoon blijft achter in Marokko bij haar echtgenoot en een familielid dat als oppas zal optreden.
4. De voorzieningenrechter acht niet inzichtelijk gemotiveerd waarom de omstandigheid dat haar zesjarige zoon achterblijft in Marokko er volgens verweerder niet toe leidt dat de sociale binding van moeder met Marokko zodanig stevig is, dat haar tijdige terugkeer naar dat land is gewaarborgd. Dat moeder geen nadere duiding en onderbouwing heeft gegeven omtrent het familielid dat op haar zoon zal passen, draagt in onvoldoende mate bij aan de vereiste inzichtelijkheid. Verder somt verweerder wel een aantal omstandigheden op die duiden op een beperkte sociale en economische binding van moeder met Marokko. Een inzicht in de weging van deze omstandigheden ten opzichte van de door verweerder genoemde “enkele omstandigheid” dat haar zesjarige zoon achterblijft in Marokko, geeft verweerder echter niet.
5. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter lijdt het besluit van
6 september 2023 daarom aan een motiveringsgebrek. Uit dit oordeel vloeit voort dat ook de reden dat aan de dochter geen visum is verleend niet overeind kan blijven. Er is dus sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit van 6 september 2023.
Conclusie
6. Moeder en dochter hebben een zwaarwegend spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom toe, in die zin dat moeder en dochter moeten worden behandeld als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf voor de periode van 11 tot en met
18 september 2023.
7. Bij deze uitkomst krijgt moeder een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt zij een vast bedrag per proceshandeling. In deze zaak heeft de gemachtigde van moeder een verzoekschrift ingediend. Deze proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt daarmee in totaal
€ 837,-.
8. Verweerder moet ook het door moeder betaalde griffierecht vergoeden van € 184,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het besluit van 6 september 2023;
  • bepaalt dat moeder en dochter worden behandeld als ware zij in het bezit van het gevraagde visum kort verblijf voor de periode van 11 september 2023 tot en met 18 september 2023;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van moeder tot een bedrag van € 837,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan moeder moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.