3.4.Bewijs- en vrijspraakoverwegingen
De rechtbank zal eerst verschillende bewijsmiddelen bespreken waarvan door de verdediging is aangevoerd dat deze niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Daarna wordt per feit uiteengezet of de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dat feit. De vraag die in deze zaken centraal staat is of het de verdachte is geweest die de (poging tot) diefstallen heeft gepleegd. De rechtbank zal zich dus per feit over die vraag buigen.
Modus operandi
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Het moet daarbij gaan om handelingen van de verdachte die op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen met de handelingen die de te bewijzen feiten uitmaken, en die duiden op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Huiselijk gezegd: het bewijsmateriaal voor een strafbaar feit kan als ondersteunend bewijs dienen voor een ander, soortgelijk feit, maar alleen als er op belangrijke punten overeenkomsten bestaan tussen het feitelijk handelen.
Uit het dossier blijkt het volgende. Alle aangeefsters zijn (hoog)bejaarde en alleenstaande vrouwen. Voorafgaand aan de diefstal of poging daartoe waren zij (vaak met hun rollator) buiten de deur om boodschappen te doen, naar de apotheek te gaan of het kerkhof te bezoeken. Bij aankomst bij de deur van hun huis of in het portiek van hun flat kwam er een man die hen vertelde dat er bij hen was ingebroken en dat hij wilde controleren of de inbreker(s) nog in de woning was. Vervolgens werd hun woning door deze man doorzocht. Uit de aangiftes van de acht aangeefsters waarbij er goederen zijn gestolen, blijkt dat zij het tempo waarop de man door hun woning liep niet konden volgen. Nog terwijl deze man in de woning was, of nadat hij de woning had verlaten, bleek dat meerdere goederen uit de woningen van de aangeefsters waren weggenomen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de feitelijke gang van zaken bij de ten laste gelegde feiten op essentiële punten sterke overeenkomsten vertoont. Er is dus sprake van een voldoende herkenbare specifieke en gelijksoortige modus operandi. Om gebruik te kunnen maken van een schakelbewijsconstructie dient deze modus operandi bovendien uniek en onderscheidend te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is deze modus operandi, en met name de door de dader gebruikte babbeltruc niet uniek, en komen de door aangeefsters gegeven signalementen niet dermate overeen dat gebruik kan worden gemaakt van de schakelbewijsconstructie. Wel kan deze gelijksoortige modus operandi – in samenhang met andere bewijsmiddelen – meegewogen worden in de overtuiging van de rechtbank. De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder dat door [verbalisant 1] wordt verklaard dat de modus operandi in de ten laste gelegde zaken overeenkomt met de modus operandi van de feiten waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld en dat hij de werkwijze van de verdachte daaraan herkent.
Verklaring van [naam 1]
De getuige [naam 1] is meermaals verhoord. Aanvankelijk heeft hij niet gedetailleerd verklaard. Daarin ziet de rechtbank, anders dan de verdediging, geen reden om zijn verklaring onbetrouwbaar te achten. Later heeft hij immers gedetailleerd verklaard en heeft hij voor zichzelf belastend verklaard. De verklaring van de verdachte dat hij [naam 1] niet kende en dat [naam 1] dus niet over hem kon verklaren, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte en deze getuige woonden immers in dezelfde woonvoorziening van Parnassia en bovendien heeft de verdachte zelf verklaard dat hij van [naam 1] een ring zou hebben gekocht.
De rechtbank zal de verklaring van [naam 1] dan ook gebruiken voor het bewijs.
Aangetroffen kleding
Op 6 maart 2023 is de woning van de verdachte doorzocht. Daarbij zijn verschillende kledingstukken aangetroffen die herkend werden als kledingstukken die op de (zich in het dossier bevindende) camerabeelden zijn waargenomen. De rechtbank is van oordeel dat alle kledingstukken voldoende onderscheidend zijn om in belangrijke mate bij te kunnen dragen aan het bewijs.
In een proces-verbaal van bevindingen is geverbaliseerd dat specifieke kledingstukken die zijn aangetroffen bij doorzoekingen overeenkomen met de kledingstukken op camerabeelden van verschillende ten laste gelegde diefstallen. Witte Nike Air Force 1 sneakers met een goudkleurig Nike logo zijn ook te zien op de camerabeelden inzake feit 1 (dagvaarding I), feit 3 (dagvaarding I), feit 2 (dagvaarding II), feit 3 (dagvaarding II), en vermoedelijk ook inzake feit 2 (dagvaarding I). Een zwarte gewatteerde jas van het merk Trapstar met op de rug de letters van het merk “TRAPSTAR” en aan de voorzijde een glimmend embleem op de linkerborst staat op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I) en feit 2 (dagvaarding II). Een zwarte trainingsbroek van het merk Cruyff met op beide broekspijpen een grijze verticale streep en op de linkerzijde in de grijze streep met rode letters de merknaam “CRUYFF” staat op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding II). In een ander proces-verbaal van bevindingen is geverbaliseerd dat de beige broek die in de woning van de ouders van de verdachte is aangetroffen wordt herkend op de camerabeelden inzake feit 4 (dagvaarding I).
Herkenningen door verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen op basis van camerabeelden, zeker als deze van doorslaggevend belang zijn voor het bewijs. De rechtbank neemt wat betreft het gebruik van herkenningen bij haar beoordeling meer specifiek het volgende in aanmerking. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder fysieke informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Het is voor een herkenning niet per se vereist dat een herkenner persoonlijk contact met de verdachte heeft gehad, maar een eerder persoonlijk contact kan wel meebrengen dat aan een herkenning meer gewicht toekomt. De omstandigheid dat een getuige niet eerder contact had met de persoon die deze zegt te herkennen, betekent dus niet dat er geen waarde aan de herkenning kan worden toegekend. Dit geldt te meer in een situatie waarin een verbalisant de verdachte meermalen op bewegende beelden heeft gezien. Daarbij geldt dat een herkenning niet beperkt hoeft te zijn tot louter gelaatskenmerken, maar dat de gehele waarneming van postuur, kleding en gedrag bij de waardering van belang kan zijn. Verder weegt de rechtbank mee of de herkenning op basis van foto’s/
stillsof bewegende beelden is gedaan. Aan herkenningen op basis van bewegende beelden komt naar het oordeel van de rechtbank een grotere bewijskracht toe, nu op bewegende beelden meer kenmerken van de verdachte zichtbaar worden. Ten slotte slaat de rechtbank acht op het aantal onafhankelijke herkenningen. Hoe meer dat er zijn, hoe groter de bewijskracht.
Er zijn aangiftes gedaan van acht diefstallen en één poging daartoe. Van alle diefstallen zijn camerabeelden beschikbaar, met uitzondering van feit 6 (dagvaarding I). Het dossier bevat meerdere herkenningen.
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij camerabeelden heeft bekeken met betrekking tot feit 1 (dagvaarding I), feit 2 (dagvaarding I), feit 3 (dagvaarding I), feit 2 (dagvaarding II) en feit 3 (dagvaarding II). Bij het bekijken van deze camerabeelden zag hij dat de persoon op de beelden telkens dezelfde persoon betrof. Hij zag dit aan de kleding en de manier van lopen. Dit alles heeft hij gebaseerd op bewegende beelden. Daarnaast heeft hij gerelateerd dat hij bij het bekijken van de camerabeelden inzake feit 4 (dagvaarding I) de persoon op de camerabeelden herkende als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn manier van lopen, zijn uiterlijke verschijning, zijn postuur en zijn gelaat. Bovendien herkende hij hem aan zijn kleding. Hij kende de verdachte omdat hij in zijn bijzijn is aangehouden. Ook heeft hij gerelateerd dat hij bij het bekijken van de camerabeelden inzake feit 2 (dagvaarding II) de man op de beelden herkend als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I). Hij herkent de man aan zijn kleding, schoenen en de manier waarop hij loopt.
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij een screenshot van de camerabeelden heeft bekeken inzake feit 3 (dagvaarding I). Bij het bekijken van dit screenshot herkende hij de persoon als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn gelaat en postuur. Daarnaast herkende hij de verdachte aan zijn specifieke werkwijze (de modus operandi). Daarnaast heeft hij gerelateerd dat hij de camerabeelden inzake feit 4 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van deze camerabeelden herkent hij de man op de beelden als de verdachte. Hij herkent hem aan zijn gelaatskenmerken, te weten zijn brede neusbrug en rechte neuslijn, de stand van zijn rond gevormde wenkbrauwen en puntige oorschelp. Ook heeft hij twee screenshots bekeken die gaan over feit 2 (dagvaarding I). Bij het bekijken hiervan herkende hij de persoon als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn gelaatskenmerken, waaronder de neusvorm, het smalle gelaat met nadrukkelijke wangplooien, de kale schedel en baardgroei, en de modus operandi. Hij kent de verdachte omdat hij de verdachte in een eerder onderzoek meermalen langdurig heeft verhoord en omdat hij in dat onderzoek veel beeldonderzoek heeft verricht waardoor hij de verdachte vanaf vele posities en met vele scherptes van beelden heeft waargenomen.
[verbalisant 3] heeft gerelateerd dat hij de camerabeelden met betrekking tot feit 4 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van de camerabeelden herkende hij de man op de beelden als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn gezicht, de vorm van zijn ogen, zijn gelaatstrekken, zijn baardgroei, zijn postuur, zijn motoriek en zijn kleding en schoenen. De verbalisant kende de verdachte omdat hij hem kort daarvoor had aangehouden en omdat hij hem ambtshalve bekend is.
[verbalisant 4] heeft gerelateerd dat hij de camerabeelden met betrekking tot feit 4 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van de camerabeelden herkende hij de man op de beelden als de verdachte. Hij beschrijft niet waaraan hij de verdachte precies herkent, maar beschrijft wel het signalement van de verdachte tijdens de verhoren die hij bij de verdachte heeft afgenomen. Hij kende de verdachte immers omdat hij hem twee keer heeft verhoord.
[verbalisant 5] heeft gerelateerd dat hij de camerabeelden met betrekking tot feit 5 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van de camerabeelden herkende hij de man op de beelden als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I). Hij herkende de man aan de kleding, schoenen en tasje. Bovendien blijkt dat deze diefstal (zoals ten laste gelegd onder 5) heeft plaatsgevonden vlak na de poging tot diefstal (zoals ten laste gelegd onder 3).
De verbalisanten herkenden ieder afzonderlijk de verdachte op stills/screenshots en bewegende camerabeelden. De rechtbank is van oordeel dat zij – bezien tegen de algemene overweging van de rechtbank omtrent herkenningen – inzichtelijk op ambtseed/ambtsbelofte hebben gemotiveerd hoe zij tot de herkenning van de verdachte zijn gekomen. De rechtbank acht deze herkenningen dan ook betrouwbaar.
Bewezenverklaring feit 1 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat er op 20 januari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Er is onder andere een bankpas van de ING gestolen. Kort na de diefstal is met deze bankpas geld opgenomen. Een deel hiervan is gepind bij de Geldmaat aan [locatie 1] , in de buurt van de woning van aangeefster. Hiervan zijn beelden beschikbaar, welke ook zijn uitgekeken. [verbalisant 2] herkent de man op de beelden als dezelfde man die te zien is op camerabeelden die gaan over feit 3 (dagvaarding I) en feiten 2 en 3 (dagvaarding II). [verbalisant 1] herkent de man op de camerabeelden betreffende feit 3 als de verdachte. Ook getuige [naam 1] herkent de man op de beelden als de verdachte. Daarnaast draagt de man op de beelden dezelfde schoenen (Nike Air Force 1) als die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Vrijspraak feit 2 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat er op 28 januari 2023 een diefstal is gepleegd door een man die met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen. In verband met dit feit is [getuige] gehoord. [getuige] is op verzoek van [naam 2] , een buurtbewoonster, een onbekende man gevolgd. [getuige] heeft [naam 2] horen zeggen dat zij gezien had dat een man een portiek is ingegaan en met een oudere invalide dame de lift is ingegaan en hij heeft enkele seconden daarna een man uit het portiek zien komen, die hij is gevolgd. Uit camerabeelden blijkt verder dat rond de tijd van de diefstal en in de buurt van het [college] aan [locatie 2] , gelegen in de nabijheid van de woning van de aangeefster, een man komt aanrennen, zijn jas uittrekt, zijn sjaal en muts afdoet en deze in een prullenbak stopt. Uit onderzoek is gebleken dat op deze kleding uit de prullenbak sporen zitten die matchen met het DNA-profiel van de verdachte.
Hoewel de verdachte heeft bekend dat hij zijn kleren in de prullenbak heeft gedaan, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om dit feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat de door de verschillende personen gegeven signalementen niet overeenkomen, waarbij het meest opvalt dat de aangeefster, Heeren en Campfens een man met een donkere huidskleur beschrijven, terwijl de melder, Hendriks, die de verdachte heeft zien komen aanrennen en zijn kleding in de prullenbak heeft zien stoppen, en verbalisant [verbalisant 6] die de camerabeelden heeft uitgekeken een blanke man beschrijven.
Bewezenverklaring feit 3 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat op 13 februari 2023 een man met een babbeltruc heeft geprobeerd een diefstal te plegen bij aangeefster [slachtoffer 3] . Op de camerabeelden is te zien dat aangeefster op [locatie 3] loopt, en wordt gevolgd door een man. De aangeefster herkent de man op de beelden als zijnde de man die bij haar in de woning is geweest. Zowel [verbalisant 1] als getuige [naam 1] herkennen de man op de beelden als de verdachte. Daarnaast draagt de man op de beelden dezelfde schoenen (Nike Air Force 1) en een jas (Trapstar) die respectievelijk in de woning van de verdachte en in de woning van de ouders van de verdachte zijn aangetroffen. Tot een diefstal kwam het niet, omdat de man is vertrokken toen de aangeefster hem duidelijk maakte dat hij niet naar binnen mocht en daarbij is gaan schreeuwen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 4 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat op 4 maart 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Voorafgaand aan de diefstal was de aangeefster boodschappen gaan doen. Op de camerabeelden is te zien dat de aangeefster op [locatie 3] loopt en wordt gevolgd door een man. Vier verbalisanten herkennen elk afzonderlijk de man op de beelden als de verdachte. Daarnaast werd bij de aanhouding van de verdachte een ring aangetroffen die door de aangeefster werd herkend als haar ring, die bij de diefstal op 4 maart 2023 was weggenomen. Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 5 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 5] blijkt dat op 13 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Vlak nadat de dader de woning verliet en de diefstal had plaatsgevonden, werden door de aangeefster goederen op haar bed aangetroffen die niet haar eigendom waren. Op één van deze voorwerpen werden sporen aangetroffen die een match waren met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte heeft geen (aannemelijke) verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn DNA. Daarnaast zijn er beelden beschikbaar van de apotheek waar de aangeefster naartoe was gegaan voorafgaand aan de diefstal. Op die beelden is te zien dat de aangeefster wordt gevolgd door een man. Deze man wordt herkend als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I). [verbalisant 1] en getuige [naam 1] herkennen de man op deze beelden als de verdachte.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 6 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 6] blijkt dat op 28 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Er is onder andere een beautycase met sieraden weggenomen. Deze beautycase werd na de diefstal in het trappenhuis van de woning van aangeefster leeg aangetroffen. Op de sluiting van de beautycase zijn sporen aangetroffen die een match zijn met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte heeft geen (aannemelijke) verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn DNA.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Vrijspraak feit 1 (dagvaarding II)
Ten aanzien van feit 1 (dagvaarding II) bevat het dossier een aangifte, een aanvullend verhoor van aangeefster en een proces-verbaal waarin de beschikbare camerabeelden worden beschreven. Uit de aangifte van [slachtoffer 7] blijkt dat er op 8 februari 2023 een diefstal is gepleegd door een man die middels een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen. Er zijn camerabeelden beschikbaar waarop te zien is dat de aangeefster naar de Kruidvat gaat en even later richting de [locatie 4] loopt. Op andere beelden wordt een man waargenomen van wie de verbalisant “vermoedt” dat hij dezelfde is als op beelden van eerdere babbeltrucs. Verder bevat het dossier geen bewijsmiddelen die kunnen duiden op de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit.
Op basis van dit dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld worden dat het de verdachte is geweest die deze diefstal heeft gepleegd. Zij acht dit feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 2 (dagvaarding II)
Uit de aangifte van [slachtoffer 8] blijkt dat op 14 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Voorafgaand aan de diefstal was de aangeefster boodschappen gaan doen. Het dossier bevat camerabeelden van de ingang van de flat waar de aangeefster woont. Op deze camerabeelden is te zien dat de aangeefster de hal binnenloopt. Een aantal minuten voordat zij de hal binnenloopt, is te zien dat een man binnen komt lopen. Na ongeveer 20 minuten wordt gezien dat deze man uit de lift stapt en de flat verlaat. Deze man wordt door [verbalisant 2] herkend als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feiten 1 en 3 (dagvaarding I) en feit 3 (dagvaarding II). [verbalisant 1] en getuige [naam 1] herkennen de man op de beelden inzake feit 3 (dagvaarding I) als de verdachte. Daarnaast komen de schoenen, de broek en de jas die de man op de beelden draagt, overeen met het soort schoenen dat in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en met de broek en de jas die in de woning van de ouders van de verdachte zijn aangetroffen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 3 (dagvaarding II)
Uit de aangifte van [slachtoffer 9] blijkt dat op 4 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Voorafgaand aan de diefstal was de aangeefster in een winkelcentrum. Het dossier bevat camerabeelden van de ingang van het wooncomplex waar de aangeefster woont. Op deze camerabeelden is te zien dat de aangeefster de hal binnenloopt. Tevens is te zien dat vlak daarna een man de hal binnenloopt en vlak voordat de liftdeur volledig sluit, bij haar de lift in stapt. Ruim tien minuten later is te zien dat deze man de lift uitstapt en het wooncomplex verlaat. De man op de beelden wordt door [verbalisant 2] herkend als dezelfde man als op camerabeelden inzake feiten 1 en 3 (dagvaarding I) en feit 2 (dagvaarding II). [verbalisant 1] en getuige [naam 1] herkennen de man op de beelden inzake feit 3 (dagvaarding I) als de verdachte. Ook herkent getuige [naam 1] de man op de beelden inzake onderhavig feit als de verdachte. Daarnaast komen de schoenen en de broek die de man op de beelden draagt, overeen met het soort schoenen dat in de woning van de verdachte is aangetroffen en met de broek die in de woning van de ouders van de verdachte is aangetroffen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Conclusie
Concluderend komt de rechtbank tot vrijspraak van de feit 2 (dagvaarding I) en feit 1 (dagvaarding II) en tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 tot en met 6 (dagvaarding I) en feiten 2 en 3 (dagvaarding II), zoals hieronder onder “de bewezenverklaring” is opgesomd.
De rechtbank stelt tevens vast dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd nog geen 5 jaren sinds een vroegere veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. Immers, bij arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2021 is het cassatieberoep van de verdachte tegen het in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag gewezen arrest van 17 april 2019 verworpen, waarmee de verdachte toen onherroepelijk veroordeeld is voor verschillende (gekwalificeerde) vermogensdelicten, waaronder diefstallen.