ECLI:NL:RBDHA:2023:13708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
09/065899-23 en 09/150024-23 (ttgev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere diefstallen en poging tot diefstal door middel van babbeltruc gericht op bejaarde vrouwen

Op 13 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 45-jarige man, die werd beschuldigd van zes diefstallen en één poging tot diefstal door middel van een babbeltruc. De verdachte volgde alleenstaande vrouwen van hoge leeftijd, variërend van tachtig tot vijfennegentig jaar, naar hun woningen. Bij aankomst vertelde hij dat hij wilde controleren of er was ingebroken. Vervolgens doorzocht hij hun woningen en nam kostbare spullen mee. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij hij gebruik maakte van een specifieke modus operandi die niet uniek was, maar wel herkenbaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij enkele vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de kwetsbare slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/065899-23 en 09/150024-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 13 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 juni 2023 (pro forma; 09/065899-23) en 30 augustus 2023 (beide zaken; inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.N Rensen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, die zijn gewijzigd op de terechtzitting van 30 augustus 2023. De tekst van de gewijzigde tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om acht diefstallen (en één poging daartoe) door middel van een zogenoemde babbeltruc. De ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in de periode van 20 januari 2023 tot en met 4 maart 2023. Er is door negen vrouwen in de leeftijd van tachtig tot vijfennegentig jaar oud aangifte gedaan. Alle aangeefsters hebben verklaard - in de kern - dat bij thuiskomst, nadat zij de deur uit waren geweest, een man wilde controleren of bij hen was ingebroken en dat die man vervolgens hun woning is binnengegaan en doorzocht heeft. Acht aangeefsters hebben verklaard dat er ook goederen uit hun woning zijn weggenomen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten (op dagvaarding I en II).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. Zij heeft hiertoe samengevat het volgende aangevoerd. De modus operandi is onvoldoende specifiek om als schakelbewijs gebruikt te worden. Daarnaast is de verklaring van [naam 1] onbetrouwbaar en kan deze daarom niet gebruikt worden voor het bewijs. Ook kunnen de herkenningen door de verbalisanten niet gebruikt worden voor het bewijs aangezien de beelden niet duidelijk genoeg zijn. Ten slotte valt de bij de verdachte aangetroffen kleding niet te herleiden naar de kleding die op de camerabeelden te zien is aangezien het om onvoldoende onderscheidende en overwegend donkere kleding gaat. Concluderend dient de verdachte te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijs- en vrijspraakoverwegingen
De rechtbank zal eerst verschillende bewijsmiddelen bespreken waarvan door de verdediging is aangevoerd dat deze niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Daarna wordt per feit uiteengezet of de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dat feit. De vraag die in deze zaken centraal staat is of het de verdachte is geweest die de (poging tot) diefstallen heeft gepleegd. De rechtbank zal zich dus per feit over die vraag buigen.
Modus operandi
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Het moet daarbij gaan om handelingen van de verdachte die op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertonen met de handelingen die de te bewijzen feiten uitmaken, en die duiden op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Huiselijk gezegd: het bewijsmateriaal voor een strafbaar feit kan als ondersteunend bewijs dienen voor een ander, soortgelijk feit, maar alleen als er op belangrijke punten overeenkomsten bestaan tussen het feitelijk handelen.
Uit het dossier blijkt het volgende. Alle aangeefsters zijn (hoog)bejaarde en alleenstaande vrouwen. Voorafgaand aan de diefstal of poging daartoe waren zij (vaak met hun rollator) buiten de deur om boodschappen te doen, naar de apotheek te gaan of het kerkhof te bezoeken. Bij aankomst bij de deur van hun huis of in het portiek van hun flat kwam er een man die hen vertelde dat er bij hen was ingebroken en dat hij wilde controleren of de inbreker(s) nog in de woning was. Vervolgens werd hun woning door deze man doorzocht. Uit de aangiftes van de acht aangeefsters waarbij er goederen zijn gestolen, blijkt dat zij het tempo waarop de man door hun woning liep niet konden volgen. Nog terwijl deze man in de woning was, of nadat hij de woning had verlaten, bleek dat meerdere goederen uit de woningen van de aangeefsters waren weggenomen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de feitelijke gang van zaken bij de ten laste gelegde feiten op essentiële punten sterke overeenkomsten vertoont. Er is dus sprake van een voldoende herkenbare specifieke en gelijksoortige modus operandi. Om gebruik te kunnen maken van een schakelbewijsconstructie dient deze modus operandi bovendien uniek en onderscheidend te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is deze modus operandi, en met name de door de dader gebruikte babbeltruc niet uniek, en komen de door aangeefsters gegeven signalementen niet dermate overeen dat gebruik kan worden gemaakt van de schakelbewijsconstructie. Wel kan deze gelijksoortige modus operandi – in samenhang met andere bewijsmiddelen – meegewogen worden in de overtuiging van de rechtbank. De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder dat door [verbalisant 1] wordt verklaard dat de modus operandi in de ten laste gelegde zaken overeenkomt met de modus operandi van de feiten waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld en dat hij de werkwijze van de verdachte daaraan herkent.
Verklaring van [naam 1]
De getuige [naam 1] is meermaals verhoord. Aanvankelijk heeft hij niet gedetailleerd verklaard. Daarin ziet de rechtbank, anders dan de verdediging, geen reden om zijn verklaring onbetrouwbaar te achten. Later heeft hij immers gedetailleerd verklaard en heeft hij voor zichzelf belastend verklaard. De verklaring van de verdachte dat hij [naam 1] niet kende en dat [naam 1] dus niet over hem kon verklaren, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte en deze getuige woonden immers in dezelfde woonvoorziening van Parnassia en bovendien heeft de verdachte zelf verklaard dat hij van [naam 1] een ring zou hebben gekocht.
De rechtbank zal de verklaring van [naam 1] dan ook gebruiken voor het bewijs.
Aangetroffen kleding
Op 6 maart 2023 is de woning van de verdachte doorzocht. Daarbij zijn verschillende kledingstukken aangetroffen die herkend werden als kledingstukken die op de (zich in het dossier bevindende) camerabeelden zijn waargenomen. De rechtbank is van oordeel dat alle kledingstukken voldoende onderscheidend zijn om in belangrijke mate bij te kunnen dragen aan het bewijs.
In een proces-verbaal van bevindingen is geverbaliseerd dat specifieke kledingstukken die zijn aangetroffen bij doorzoekingen overeenkomen met de kledingstukken op camerabeelden van verschillende ten laste gelegde diefstallen. Witte Nike Air Force 1 sneakers met een goudkleurig Nike logo zijn ook te zien op de camerabeelden inzake feit 1 (dagvaarding I), feit 3 (dagvaarding I), feit 2 (dagvaarding II), feit 3 (dagvaarding II), en vermoedelijk ook inzake feit 2 (dagvaarding I). Een zwarte gewatteerde jas van het merk Trapstar met op de rug de letters van het merk “TRAPSTAR” en aan de voorzijde een glimmend embleem op de linkerborst staat op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I) en feit 2 (dagvaarding II). Een zwarte trainingsbroek van het merk Cruyff met op beide broekspijpen een grijze verticale streep en op de linkerzijde in de grijze streep met rode letters de merknaam “CRUYFF” staat op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding II). In een ander proces-verbaal van bevindingen is geverbaliseerd dat de beige broek die in de woning van de ouders van de verdachte is aangetroffen wordt herkend op de camerabeelden inzake feit 4 (dagvaarding I).
Herkenningen door verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen op basis van camerabeelden, zeker als deze van doorslaggevend belang zijn voor het bewijs. De rechtbank neemt wat betreft het gebruik van herkenningen bij haar beoordeling meer specifiek het volgende in aanmerking. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder fysieke informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Het is voor een herkenning niet per se vereist dat een herkenner persoonlijk contact met de verdachte heeft gehad, maar een eerder persoonlijk contact kan wel meebrengen dat aan een herkenning meer gewicht toekomt. De omstandigheid dat een getuige niet eerder contact had met de persoon die deze zegt te herkennen, betekent dus niet dat er geen waarde aan de herkenning kan worden toegekend. Dit geldt te meer in een situatie waarin een verbalisant de verdachte meermalen op bewegende beelden heeft gezien. Daarbij geldt dat een herkenning niet beperkt hoeft te zijn tot louter gelaatskenmerken, maar dat de gehele waarneming van postuur, kleding en gedrag bij de waardering van belang kan zijn. Verder weegt de rechtbank mee of de herkenning op basis van foto’s/
stillsof bewegende beelden is gedaan. Aan herkenningen op basis van bewegende beelden komt naar het oordeel van de rechtbank een grotere bewijskracht toe, nu op bewegende beelden meer kenmerken van de verdachte zichtbaar worden. Ten slotte slaat de rechtbank acht op het aantal onafhankelijke herkenningen. Hoe meer dat er zijn, hoe groter de bewijskracht.
Er zijn aangiftes gedaan van acht diefstallen en één poging daartoe. Van alle diefstallen zijn camerabeelden beschikbaar, met uitzondering van feit 6 (dagvaarding I). Het dossier bevat meerdere herkenningen.
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij camerabeelden heeft bekeken met betrekking tot feit 1 (dagvaarding I), feit 2 (dagvaarding I), feit 3 (dagvaarding I), feit 2 (dagvaarding II) en feit 3 (dagvaarding II). Bij het bekijken van deze camerabeelden zag hij dat de persoon op de beelden telkens dezelfde persoon betrof. Hij zag dit aan de kleding en de manier van lopen. Dit alles heeft hij gebaseerd op bewegende beelden. Daarnaast heeft hij gerelateerd dat hij bij het bekijken van de camerabeelden inzake feit 4 (dagvaarding I) de persoon op de camerabeelden herkende als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn manier van lopen, zijn uiterlijke verschijning, zijn postuur en zijn gelaat. Bovendien herkende hij hem aan zijn kleding. Hij kende de verdachte omdat hij in zijn bijzijn is aangehouden. Ook heeft hij gerelateerd dat hij bij het bekijken van de camerabeelden inzake feit 2 (dagvaarding II) de man op de beelden herkend als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I). Hij herkent de man aan zijn kleding, schoenen en de manier waarop hij loopt.
[verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij een screenshot van de camerabeelden heeft bekeken inzake feit 3 (dagvaarding I). Bij het bekijken van dit screenshot herkende hij de persoon als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn gelaat en postuur. Daarnaast herkende hij de verdachte aan zijn specifieke werkwijze (de modus operandi). Daarnaast heeft hij gerelateerd dat hij de camerabeelden inzake feit 4 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van deze camerabeelden herkent hij de man op de beelden als de verdachte. Hij herkent hem aan zijn gelaatskenmerken, te weten zijn brede neusbrug en rechte neuslijn, de stand van zijn rond gevormde wenkbrauwen en puntige oorschelp. Ook heeft hij twee screenshots bekeken die gaan over feit 2 (dagvaarding I). Bij het bekijken hiervan herkende hij de persoon als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn gelaatskenmerken, waaronder de neusvorm, het smalle gelaat met nadrukkelijke wangplooien, de kale schedel en baardgroei, en de modus operandi. Hij kent de verdachte omdat hij de verdachte in een eerder onderzoek meermalen langdurig heeft verhoord en omdat hij in dat onderzoek veel beeldonderzoek heeft verricht waardoor hij de verdachte vanaf vele posities en met vele scherptes van beelden heeft waargenomen.
[verbalisant 3] heeft gerelateerd dat hij de camerabeelden met betrekking tot feit 4 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van de camerabeelden herkende hij de man op de beelden als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn gezicht, de vorm van zijn ogen, zijn gelaatstrekken, zijn baardgroei, zijn postuur, zijn motoriek en zijn kleding en schoenen. De verbalisant kende de verdachte omdat hij hem kort daarvoor had aangehouden en omdat hij hem ambtshalve bekend is.
[verbalisant 4] heeft gerelateerd dat hij de camerabeelden met betrekking tot feit 4 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van de camerabeelden herkende hij de man op de beelden als de verdachte. Hij beschrijft niet waaraan hij de verdachte precies herkent, maar beschrijft wel het signalement van de verdachte tijdens de verhoren die hij bij de verdachte heeft afgenomen. Hij kende de verdachte immers omdat hij hem twee keer heeft verhoord.
[verbalisant 5] heeft gerelateerd dat hij de camerabeelden met betrekking tot feit 5 (dagvaarding I) heeft bekeken. Bij het bekijken van de camerabeelden herkende hij de man op de beelden als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I). Hij herkende de man aan de kleding, schoenen en tasje. Bovendien blijkt dat deze diefstal (zoals ten laste gelegd onder 5) heeft plaatsgevonden vlak na de poging tot diefstal (zoals ten laste gelegd onder 3).
De verbalisanten herkenden ieder afzonderlijk de verdachte op stills/screenshots en bewegende camerabeelden. De rechtbank is van oordeel dat zij – bezien tegen de algemene overweging van de rechtbank omtrent herkenningen – inzichtelijk op ambtseed/ambtsbelofte hebben gemotiveerd hoe zij tot de herkenning van de verdachte zijn gekomen. De rechtbank acht deze herkenningen dan ook betrouwbaar.
Bewezenverklaring feit 1 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat er op 20 januari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Er is onder andere een bankpas van de ING gestolen. Kort na de diefstal is met deze bankpas geld opgenomen. Een deel hiervan is gepind bij de Geldmaat aan [locatie 1] , in de buurt van de woning van aangeefster. Hiervan zijn beelden beschikbaar, welke ook zijn uitgekeken. [verbalisant 2] herkent de man op de beelden als dezelfde man die te zien is op camerabeelden die gaan over feit 3 (dagvaarding I) en feiten 2 en 3 (dagvaarding II). [verbalisant 1] herkent de man op de camerabeelden betreffende feit 3 als de verdachte. Ook getuige [naam 1] herkent de man op de beelden als de verdachte. Daarnaast draagt de man op de beelden dezelfde schoenen (Nike Air Force 1) als die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Vrijspraak feit 2 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat er op 28 januari 2023 een diefstal is gepleegd door een man die met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen. In verband met dit feit is [getuige] gehoord. [getuige] is op verzoek van [naam 2] , een buurtbewoonster, een onbekende man gevolgd. [getuige] heeft [naam 2] horen zeggen dat zij gezien had dat een man een portiek is ingegaan en met een oudere invalide dame de lift is ingegaan en hij heeft enkele seconden daarna een man uit het portiek zien komen, die hij is gevolgd. Uit camerabeelden blijkt verder dat rond de tijd van de diefstal en in de buurt van het [college] aan [locatie 2] , gelegen in de nabijheid van de woning van de aangeefster, een man komt aanrennen, zijn jas uittrekt, zijn sjaal en muts afdoet en deze in een prullenbak stopt. Uit onderzoek is gebleken dat op deze kleding uit de prullenbak sporen zitten die matchen met het DNA-profiel van de verdachte.
Hoewel de verdachte heeft bekend dat hij zijn kleren in de prullenbak heeft gedaan, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om dit feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat de door de verschillende personen gegeven signalementen niet overeenkomen, waarbij het meest opvalt dat de aangeefster, Heeren en Campfens een man met een donkere huidskleur beschrijven, terwijl de melder, Hendriks, die de verdachte heeft zien komen aanrennen en zijn kleding in de prullenbak heeft zien stoppen, en verbalisant [verbalisant 6] die de camerabeelden heeft uitgekeken een blanke man beschrijven.
Bewezenverklaring feit 3 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat op 13 februari 2023 een man met een babbeltruc heeft geprobeerd een diefstal te plegen bij aangeefster [slachtoffer 3] . Op de camerabeelden is te zien dat aangeefster op [locatie 3] loopt, en wordt gevolgd door een man. De aangeefster herkent de man op de beelden als zijnde de man die bij haar in de woning is geweest. Zowel [verbalisant 1] als getuige [naam 1] herkennen de man op de beelden als de verdachte. Daarnaast draagt de man op de beelden dezelfde schoenen (Nike Air Force 1) en een jas (Trapstar) die respectievelijk in de woning van de verdachte en in de woning van de ouders van de verdachte zijn aangetroffen. Tot een diefstal kwam het niet, omdat de man is vertrokken toen de aangeefster hem duidelijk maakte dat hij niet naar binnen mocht en daarbij is gaan schreeuwen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 4 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat op 4 maart 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Voorafgaand aan de diefstal was de aangeefster boodschappen gaan doen. Op de camerabeelden is te zien dat de aangeefster op [locatie 3] loopt en wordt gevolgd door een man. Vier verbalisanten herkennen elk afzonderlijk de man op de beelden als de verdachte. Daarnaast werd bij de aanhouding van de verdachte een ring aangetroffen die door de aangeefster werd herkend als haar ring, die bij de diefstal op 4 maart 2023 was weggenomen. Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 5 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 5] blijkt dat op 13 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Vlak nadat de dader de woning verliet en de diefstal had plaatsgevonden, werden door de aangeefster goederen op haar bed aangetroffen die niet haar eigendom waren. Op één van deze voorwerpen werden sporen aangetroffen die een match waren met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte heeft geen (aannemelijke) verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn DNA. Daarnaast zijn er beelden beschikbaar van de apotheek waar de aangeefster naartoe was gegaan voorafgaand aan de diefstal. Op die beelden is te zien dat de aangeefster wordt gevolgd door een man. Deze man wordt herkend als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feit 3 (dagvaarding I). [verbalisant 1] en getuige [naam 1] herkennen de man op deze beelden als de verdachte.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 6 (dagvaarding I)
Uit de aangifte van [slachtoffer 6] blijkt dat op 28 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Er is onder andere een beautycase met sieraden weggenomen. Deze beautycase werd na de diefstal in het trappenhuis van de woning van aangeefster leeg aangetroffen. Op de sluiting van de beautycase zijn sporen aangetroffen die een match zijn met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte heeft geen (aannemelijke) verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn DNA.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Vrijspraak feit 1 (dagvaarding II)
Ten aanzien van feit 1 (dagvaarding II) bevat het dossier een aangifte, een aanvullend verhoor van aangeefster en een proces-verbaal waarin de beschikbare camerabeelden worden beschreven. Uit de aangifte van [slachtoffer 7] blijkt dat er op 8 februari 2023 een diefstal is gepleegd door een man die middels een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen. Er zijn camerabeelden beschikbaar waarop te zien is dat de aangeefster naar de Kruidvat gaat en even later richting de [locatie 4] loopt. Op andere beelden wordt een man waargenomen van wie de verbalisant “vermoedt” dat hij dezelfde is als op beelden van eerdere babbeltrucs. Verder bevat het dossier geen bewijsmiddelen die kunnen duiden op de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit.
Op basis van dit dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld worden dat het de verdachte is geweest die deze diefstal heeft gepleegd. Zij acht dit feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 2 (dagvaarding II)
Uit de aangifte van [slachtoffer 8] blijkt dat op 14 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Voorafgaand aan de diefstal was de aangeefster boodschappen gaan doen. Het dossier bevat camerabeelden van de ingang van de flat waar de aangeefster woont. Op deze camerabeelden is te zien dat de aangeefster de hal binnenloopt. Een aantal minuten voordat zij de hal binnenloopt, is te zien dat een man binnen komt lopen. Na ongeveer 20 minuten wordt gezien dat deze man uit de lift stapt en de flat verlaat. Deze man wordt door [verbalisant 2] herkend als dezelfde man als op de camerabeelden inzake feiten 1 en 3 (dagvaarding I) en feit 3 (dagvaarding II). [verbalisant 1] en getuige [naam 1] herkennen de man op de beelden inzake feit 3 (dagvaarding I) als de verdachte. Daarnaast komen de schoenen, de broek en de jas die de man op de beelden draagt, overeen met het soort schoenen dat in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en met de broek en de jas die in de woning van de ouders van de verdachte zijn aangetroffen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Bewezenverklaring feit 3 (dagvaarding II)
Uit de aangifte van [slachtoffer 9] blijkt dat op 4 februari 2023 een man met een babbeltruc bij haar in de woning is gekomen en goederen heeft weggenomen. Voorafgaand aan de diefstal was de aangeefster in een winkelcentrum. Het dossier bevat camerabeelden van de ingang van het wooncomplex waar de aangeefster woont. Op deze camerabeelden is te zien dat de aangeefster de hal binnenloopt. Tevens is te zien dat vlak daarna een man de hal binnenloopt en vlak voordat de liftdeur volledig sluit, bij haar de lift in stapt. Ruim tien minuten later is te zien dat deze man de lift uitstapt en het wooncomplex verlaat. De man op de beelden wordt door [verbalisant 2] herkend als dezelfde man als op camerabeelden inzake feiten 1 en 3 (dagvaarding I) en feit 2 (dagvaarding II). [verbalisant 1] en getuige [naam 1] herkennen de man op de beelden inzake feit 3 (dagvaarding I) als de verdachte. Ook herkent getuige [naam 1] de man op de beelden inzake onderhavig feit als de verdachte. Daarnaast komen de schoenen en de broek die de man op de beelden draagt, overeen met het soort schoenen dat in de woning van de verdachte is aangetroffen en met de broek die in de woning van de ouders van de verdachte is aangetroffen.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit.
Conclusie
Concluderend komt de rechtbank tot vrijspraak van de feit 2 (dagvaarding I) en feit 1 (dagvaarding II) en tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 tot en met 6 (dagvaarding I) en feiten 2 en 3 (dagvaarding II), zoals hieronder onder “de bewezenverklaring” is opgesomd.
De rechtbank stelt tevens vast dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd nog geen 5 jaren sinds een vroegere veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. Immers, bij arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2021 is het cassatieberoep van de verdachte tegen het in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag gewezen arrest van 17 april 2019 verworpen, waarmee de verdachte toen onherroepelijk veroordeeld is voor verschillende (gekwalificeerde) vermogensdelicten, waaronder diefstallen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1
hij op 20 januari 2023 te ’s-Gravenhage een bankpas (ING), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen bankpas onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een samenweefsel van verdichtsels door zich met een babbeltruc - dat er ingebroken zou zijn in de woning van [slachtoffer 1] en dat hij, verdachte, zou kijken of de inbrekers nog in de woning aanwezig zouden zijn - de toegang tot die woning te verschaffen,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3
hij op 13 februari 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig(e) goed(eren) van zijn, verdachtes, gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen van zijn gading onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een samenweefsel van verdichtsels door zich met een babbeltruc - dat er ingebroken zou zijn in de woning van [slachtoffer 3] en dat hij, verdachte, zou kijken of de inbrekers nog in de woning aanwezig zouden zijn en of alles veilig zou zijn voor [slachtoffer 3] - de toegang tot die woning te verschaffen terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
4
hij op 4 maart 2023 te ’s-Gravenhage twee ringen en een horloge en een portemonnee met inhoud, die aan [slachtoffer 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen ringen en horloge en portemonnee met inhoud onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een samenweefsel van verdichtsels door zich met een babbeltruc - dat er ingebroken zou zijn in de woning van [slachtoffer 4] en dat hij, verdachte, zou kijken of de inbrekers nog in de woning aanwezig zouden zijn en dat hij, verdachte, de woning zou controleren - de toegang tot die woning te verschaffen,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
5
hij op 13 februari 2023 te ’s-Gravenhage twee kettingen en een paspoort, die aan [slachtoffer 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen ringen en paspoort onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een samenweefsel van verdichtsels door zich met een babbeltruc - dat er ingebroken zou zijn in de woning van [slachtoffer 5] en dat hij, verdachte, zou kijken of de inbrekers nog in de woning aanwezig zouden zijn en van wie die juwelen waren en of er goederen zouden zijn weggenomen – de toegang tot die woning te verschaffen,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
6
hij op 28 februari 2023 te Wateringen, gemeente Westland een hoeveelheid sieraden, meerdere
daspennen en een portemonnee met daarin een geldbedrag van €120, die aan [slachtoffer 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen sieraden en
daspennen en portemonnee met daarin een geldbedrag van €120 onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een samenweefsel van verdichtsels door zich met een babbeltruc - dat er ingebroken zou zijn in de woning van [slachtoffer 6] en dat hij, verdachte, zou kijken of de inbrekers nog in de woning aanwezig zouden zijn en of er lades openstonden - de toegang tot die woning te verschaffen,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Ten aanzien van dagvaarding II:
2
hij op 14 februari 2023 te ’s-Gravenhage een iPad Air 2 (Apple), een bankpas (ING), een portemonnee met daarin een geldbedrag van €40 en een geldbedrag van €500, die aan [slachtoffer 8] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen iPad en bankpas en portemonnee met daarin een geldbedrag van €40 en geldbedrag van €500 onder zijn bereik heeft gebracht
- door middel van een samenweefsel van verdichtsels door zich met een babbeltruc - dat er ingebroken zou zijn in de woning van [slachtoffer 8] en dat hij, verdachte, zou kijken of de inbrekers nog in de woning aanwezig zouden zijn en of er nog geld in de woning lag - de toegang tot die woning te verschaffen,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
3
hij op 4 februari 2023 te ’s-Gravenhage een geldbedrag van 150 euro en een portemonnee met daarin een bankpas (ING), een identiteitskaart en een geldbedrag, die aan [slachtoffer 9] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen geldbedrag en portemonnee met daarin een bankpas, identiteitskaart en geldbedrag, onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een samenweefsel van verdichtsels door zich met een babbeltruc - dat er ingebroken zou zijn in de woning van [slachtoffer 9] en dat hij, verdachte, zou kijken of de inbrekers nog in de woning aanwezig zouden zijn en of er iets weg was en of het geld er nog lag - de toegang tot die woning te verschaffen,
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan in totaal zes diefstallen met behulp van een babbeltruc en één poging daartoe, waarbij steeds alleenstaande (hoog)bejaarde vrouwen het slachtoffer waren. De verdachte heeft op doordachte en slinkse wijze zijn slachtoffers uitgekozen en misbruik gemaakt van hun kwetsbare positie, gelet op hun hoge leeftijd en fysieke beperkingen. Hij heeft daarbij kennelijk enkel en alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Naast de financiële schade die de verdachte hen heeft toegebracht, heeft de verdachte ook hun vertrouwen in de medemens ernstig geschaad en bovendien hevige gevoelens van angst teweeggebracht bij deze kwetsbare slachtoffers. De rechtbank rekent deze feiten de verdachte ernstig aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 augustus 2023, daaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vermogensfeiten. De verdachte is in 2021 onherroepelijk veroordeeld voor negen soortgelijke feiten, eveneens diefstallen door middel van een babbeltruc, en liep zelfs in een proeftijd daarvan ten tijde van het plegen van onderhavige feiten. De rechtbank houdt hier in het nadeel van de verdachte rekening mee bij de strafoplegging.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 maart 2023 (opgemaakt ten behoeve van de zitting betreft de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling), waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het strafblad van de verdachte acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel niet passend. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf mede gekeken naar de eerdere veroordeling van verdachte in 2021.
Aangezien de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van alle ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.

7.De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering benadeelde partij, [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Vordering benadeelde partij, [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Vordering benadeelde partij, [slachtoffer 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Daarnaast wenst zij een vergoeding voor de immateriële schade. Hiervoor is geen bedrag genoemd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Ten aanzien van [slachtoffer 6] heeft de officier van justitie tevens een schadevergoeding van € 500,00 bestaande uit immateriële schade gevorderd. Ook hiervan heeft zij gerekwireerd tot toewijzing.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte primair afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen bepleit, gelet op de verzochte integrale vrijspraak. Subsidiair heeft hij de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vorderingen bepleit, tevens gelet op de verzochte integrale vrijspraak. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen wegens onvoldoende onderbouwing daarvan.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij, [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij, [slachtoffer 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij, [slachtoffer 6]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 43a, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 3 tot en met 6 ten laste gelegde feiten en de bij dagvaarding II onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en 4 tot en met 6 (dagvaarding I) en feiten 2 en 3 (onder dagvaarding II):telkens
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels;
ten aanzien van feit 3 (dagvaarding I):
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Witte-de Vries, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2023.