In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2023 uitspraak gedaan in het asielverzoek van een Algerijnse eiser, die vreesde voor vervolging door een criminele bende en de Algerijnse autoriteiten vanwege zijn politieke overtuiging. Eiser heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2020 door een bende is aangevallen en dat hij na deze aanval ondergedoken is en Algerije op 15 augustus 2020 heeft verlaten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen, omdat de vrees voor vervolging niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 juni 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser beoordeeld. Hoewel de rechtbank enkele elementen van eisers verhaal geloofwaardig achtte, zoals de aanval door de bende, heeft zij geconcludeerd dat de vrees voor vervolging niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn deelname aan demonstraties en de dreiging van de bende na zijn vertrek uit Algerije tegenstrijdig waren en niet overeenkwamen met openbare informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bende specifiek naar hem op zoek was of dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op vervolging zou lopen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.