ECLI:NL:RBDHA:2023:13697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.5137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Algerijnse eiser afgewezen wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2023 uitspraak gedaan in het asielverzoek van een Algerijnse eiser, die vreesde voor vervolging door een criminele bende en de Algerijnse autoriteiten vanwege zijn politieke overtuiging. Eiser heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2020 door een bende is aangevallen en dat hij na deze aanval ondergedoken is en Algerije op 15 augustus 2020 heeft verlaten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen, omdat de vrees voor vervolging niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 juni 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser beoordeeld. Hoewel de rechtbank enkele elementen van eisers verhaal geloofwaardig achtte, zoals de aanval door de bende, heeft zij geconcludeerd dat de vrees voor vervolging niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn deelname aan demonstraties en de dreiging van de bende na zijn vertrek uit Algerije tegenstrijdig waren en niet overeenkwamen met openbare informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bende specifiek naar hem op zoek was of dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op vervolging zou lopen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5137

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

Eiser heeft op 19 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 januari 2023 deze aanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond. Daartegen is het beroep van eiser gericht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 behandeld ter zitting. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.
Het asielrelaas
1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 8 augustus 2020 door een criminele bende is aangevallen en mishandeld. Eiser heeft verklaard dat de bende bij het ouderlijk adres van eiser voor de woning stond. De bende had een conflict over geld met zijn broer en heeft kwetsende leuzen voor het ouderlijk huis geuit. Eiser is, nadat hij naar buiten liep om de bende hierop aan te spreken, aangevallen. De volgende dag heeft eiser aangifte gedaan bij de politie, is vervolgens ondergedoken en heeft vervolgens Algerije op 15 augustus 2020 verlaten. Na zijn vertrek uit Algerije kwam de bende nog langs het ouderlijk huis om eiser te zoeken. Eiser vreest bij terugkeer een nieuwe aanval van de bende op hem. Ook vreest eiser de Algerijnse autoriteiten omdat hij in 2020 heeft meegedaan aan demonstraties van oud-militairen. Hij heeft om die reden in januari 2021 een oproep van de autoriteiten ontvangen om zich te melden.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de volgende relevante elementen vastgesteld:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. aanval (en doodsbedreiging) door bende op 8 augustus 2020;
3. deelname demonstraties van maart 2020 tot vertrek augustus 2020;
4. na vertrek heeft de bende eiser gezocht bij het ouderlijk huis.
2.1.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over relevant element 1 geloofwaardig geacht. Relevant element 2 (aanval en doodsbedreiging door bende op 8 augustus 2020), dat eiser de dag daarna aangifte is gaan doen en dat de aanvaller in mei 2022 strafrechtelijk is veroordeeld), is ook geloofwaardig geacht. Relevant element 3 (deelname aan de demonstraties van maart 2020 tot vertrek augustus 2020) is ongeloofwaardig geacht, omdat eisers verklaringen niet overeenkomen met informatie uit openbare bronnen. Dit weegt zwaar mee in de geloofwaardigheidsbeoordeling, omdat het de kern van eisers asielrelaas is. Uit meerdere bronnen blijkt namelijk dat demonstraties in maart 2020 zijn gestopt vanwege de pandemie, dat de demonstraties pas weer in februari 2021 hervat zijn en dat de eerstvolgende demonstratie van oud-militairen pas weer op 18 maart 2021 zou zijn. Dat eiser een oproep van de politie in januari 2021 ontving, wordt niet bestreden en dat weegt positief mee, maar omdat eiser de reden van de oproep niet kan uitleggen, wordt er weinig gewicht aan toegekend. Dat eiser alleen enige algemene informatie [1] over de demonstraties kon geven, maakt ook dat hieraan weinig gewicht aan is toegekend. Relevant element 4 (na vertrek heeft de bende eiser gezocht bij het ouderlijk huis) is ook ongeloofwaardig geacht, omdat wisselende verklaringen zijn afgelegd over de dreiging van de bende na zijn vertrek.
2.2.
De geloofwaardig geachte elementen leiden volgens verweerder verder niet tot een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, omdat niet gebleken is dat eiser kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag.
Ten aanzien van de door eiser gestelde vrees voor de bende is overwogen dat de vrees niet geheel, maar deels aannemelijk is geacht. De relevante geloofwaardige elementen leiden alleen niet tot een reëel risico op ernstige schade, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bende het specifiek op hem heeft voorzien, nu niet gebleken is dat de bende actief naar eiser op zoek was. Eiser baseert zich verder op vermoedens/aannames wat betreft de motieven van de bende. Daarover is ook wisselend verklaard. Dat eiser vreest dat de bende naar hem op zoek is om hem aan te vallen en te vermoorden, vindt verweerder daarom niet aannemelijk, en ook niet dat hij bij terugkeer acuut gevaar zou lopen en meteen (preventieve) bescherming nodig zou hebben. Bovendien is gebleken dat eiser bij concrete problemen de autoriteiten met succes heeft kunnen inschakelen. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

Deelname demonstraties van maart 2020 tot vertrek augustus 2020
3. Eisers betoog dat hij door de deelname aan de demonstraties en de oproep, bij terugkeer, te vrezen heeft voor vervolging op grond van zijn politieke overtuiging kan niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser stelt, verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde deelname aan demonstraties van maart 2020 tot vertrek in augustus 2020 ongeloofwaardig is, nu eisers verklaringen hierover niet overeenkomen met door verweerder in het voornemen aangehaalde openbare landeninformatie [2] . Uit die informatie blijkt afdoende dat er in die periode geen demonstraties hebben plaatsgevonden. Verweerder stelt ook terecht dat eiser ook geen informatie heeft overgelegd om aan te tonen dat er in die periode wel demonstraties zouden hebben plaatsgevonden. Verweerder volgt weliswaar dat eiser in januari 2021 (na zijn vertrek uit Algerije) een oproep heeft ontvangen, maar heeft eiser, anders dan hij stelt, terecht tegengeworpen dat uit de inhoud van de oproep niet kan worden afgeleid dat die verband hield met deelname aan demonstraties.
Na vertrek heeft de bende eiser gezocht bij het ouderlijk huis.
4. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser stelt, verweerder terecht en voldoende gemotiveerd aan eiser heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de door hem gestelde dreiging van de bende na zijn vertrek uit Algerije en dat daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht dat de bendeleden het ouderlijk huis na het vertrek van eiser nog hebben bezocht en daarbij bedreigingen hebben geuit. In dit verband is relevant dat eiser aanvankelijk verklaarde dat de bendeleden meerdere keren bij zijn ouderlijk huis zijn geweest met bedreigingen en dergelijke [3] . Maar later heeft eiser verklaard dat na zijn vertrek de bendeleden voor zijn ouderlijk huis stonden met messen, maar dat zij niet meer hebben gescholden of iets dergelijks [4] en weer later verklaarde hij dat zijn familieleden de bendeleden op de uitkijk zagen staan in de wijk op straat na zijn vertrek [5] . Verweerder stelt, gelet op deze verklaringen, terecht dat over de locatie van de bendeleden (‘voor de flat’, of ‘in de wijk’), tegenstrijdig is verklaard. Verweerder stelt terecht dat dit elkaar weliswaar niet uitsluit, maar dat er wel sprake is van een verschil, omdat, afhankelijk van waar de bende zich bevond (voor de flat of in de wijk) het meer of minder aannemelijk was dat het als een (indirecte) bedreiging kon worden ervaren. Van miscommunicatie met de tolk tijdens het gehoor of een verkeerde vertaling is niet gebleken. Verweerder heeft ook terecht gesteld dat niet enkel over de locatie, maar ook over of de bendeleden wel of niet bedreigingen hebben geuit na het incident wisselend is verklaard. Desgevraagd kon eiser ook ter zitting geen duidelijkheid verschaffen over de precieze aard van de bedreigingen jegens zijn ouders na zijn vertrek.
Vluchtelingschap
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat uit eisers verklaringen niet is gebleken van een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Reeds daarom kan eisers betoog dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, niet slagen.
Reëel risico op ernstige schade in verband met problemen met de bendeleden
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook, anders dan op dit punt is gesteld door eiser, niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije in de toekomst te vrezen heeft voor de bende. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser zijn vrees op vermoedens over de motieven van de bende baseerde [6] en dat hij over de vermeende motieven van de bende ook wisselende [7] verklaringen heeft afgelegd. Weliswaar is door verweerder erkend dat niet alle motieven elkaar uitsluiten, maar desondanks stelt verweerder terecht dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de motieven en dat dat niet bijdraagt aan de aannemelijkheid van de door eiser gestelde vrees. Verder is ook niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bende nog actief naar hem op zoek is of dat zijn familie na het incident en vertrek van eiser nog problemen hebben ondervonden met de bende. Daartoe heeft verweerder met name van belang mogen vinden dat eiser één keer slachtoffer is geworden van de bende, enkel omdat hij op dat moment op de plek was waar ze naar zijn broer zochten en omdat hij zich ermee bemoeide. Ook heeft verweerder van belang mogen vinden dat eiser na de aanval nog enige tijd (ongeveer tien dagen) in zijn woning heeft doorgebracht, voordat hij vertrok, zonder problemen te hebben ondervonden. Eiser heeft ook verklaard dat de bende dat adres niet zou hebben [8] . Het is verder aan eiser om aannemelijk te maken dat de autoriteiten in Algerije hem geen bescherming kunnen bieden. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiser niet kan worden geholpen door de Algerijnse autoriteiten, nu gebleken is dat hij bij concrete problemen met succes de autoriteiten heeft kunnen inschakelen. Eiser heeft immers zelf verklaard dat op de dag van het incident de politie is gebeld door zijn zus [9] en dat de politie vervolgens ter plaatse is verschenen [10] , heeft ingegrepen, waarna de bende is vertrokken. Eiser heeft ook zelf aangifte [11] gedaan en zijn belager is uiteindelijk ook veroordeeld tot een boete en een gevangenisstraf. Reeds daarom kan eisers betoog dat bescherming tegen individuele bendeleden onmogelijk is, niet slagen. Verweerder heeft zich daarom ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanleiding van demonstraties en de aanvoerder.
2.Zie bld. 3 en 4 in het voornemen van 1 december 2022.
3.Bld. 23, laatste alinea, nader gehoor.
4.Bld. 12, eerste alinea, aanvullend gehoor.
5.Bld. 15, eerste vier alinea’s, aanvullend gehoor.
6.Zie bld. 6 van het voornemen van 1 december 2022.
7.Zie bld. 6 van het voornemen van 1 december 2022.
8.Zie bld. 14, aanvullend gehoor.
9.Bld. 14, nader gehoor.
10.Zie bld. 13, nader gehoor.
11.Zie bld. 13, aanvullend gehoor.