ECLI:NL:RBDHA:2023:1366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
09-135256-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot moord en openlijke geweldpleging bij schietincident op parkeerterrein van school in Zoetermeer

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 mei 2022 betrokken was bij een schietincident op het parkeerterrein van een school in Zoetermeer. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft geprobeerd het leven van [slachtoffer 1] te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten terwijl hij in een auto zat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan het incident een plan hadden gemaakt om de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte met een mes op de autoruit geslagen, terwijl de medeverdachte met een jachtgeweer door de ruit heeft geschoten. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, waaronder hagelschotwonden in het gezicht en de hals, en heeft levensbedreigende verwondingen opgelopen die onmiddellijke medische hulp vereisten.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van een poging tot moord en openlijke geweldpleging tegen een personenauto. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 320 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] deels toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade. De rechtbank heeft ook de vordering van de moeder van het slachtoffer toegewezen, waarbij de verdachte eveneens hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die zij heeft geleden door de gebeurtenissen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/135256-22
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] ,
op dit moment gedetineerd in [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting van
26 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. S.M. Hoogenraad naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven [slachtoffer 1] met een vuurwapen, althans een wapen,(van korte afstand) in het
gezicht en/of de hals, althans het bovenlichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere wonden/littekens in het gezicht en/of aan/in de mond en/of meerdere ontbrekende tanden en/of kiezen en/of verminderd zicht van het linkeroog, heeft toegebracht, door [slachtoffer 1] met een vuurwapen, althans een wapen, (van korte afstand) in het gezicht en/of de hals, althans het bovenlichaam, te schieten;
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer openlijk, te weten aan het [locatie 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een [personenauto] door met een mes, althans een wapen, tegen de ruit van die personenauto te slaan en/of door met een vuurwapen, althans een wapen, door de ruit van die personenauto te schieten;
3.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 3, te weten een gewijzigd jachtgeweer (merk en type onbekend, kaliber .12), waarvan de loop is ingekort met als doel de vuurkracht van het vuurwapen te vergroten en waarvan de kolf is ingekort om het vuurwapen heimelijk te kunnen dragen, zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 31 mei 2022, omstreeks 16:30 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een schietincident op het parkeerterrein aan het [locatie 1] 11 in Zoetermeer, waar [plaats 2] is gevestigd.
Ter plaatse bleek dat een auto met daarin het slachtoffer direct na het schietincident naar het LangeLand ziekenhuis was gereden. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] had als gevolg van het schietincident diverse hagelschotwonden opgelopen in het gelaat, de mondholte, de hals en de linkerschouder. Voor deze letsels was direct medisch ingrijpen noodzakelijk; vrijwel direct na binnenkomst op de spoedeisende hulp is bij [slachtoffer 1] een kunstmatige ademweg aangelegd. Diezelfde dag is [slachtoffer 1] overgebracht naar het Haga Ziekenhuis, waar hij is geopereerd aan zijn verwondingen.
[slachtoffer 1] heeft kort na het incident aangegeven dat hij zich niets meer kon herinneren van het incident en daarna heeft hij geen aangifte willen doen. De moeder van [slachtoffer 1] , die als bestuurder in de auto zat ten tijde van het incident en direct daarna met haar zoon naar het ziekenhuis is gereden, heeft aan de politie verklaard dat zij [slachtoffer 1] ophaalde van school en dat zij zag dat – vlak nadat [slachtoffer 1] snel rechtsachter bij haar in de auto was gestapt en riep: ‘rijden, rijden’ – er twee jongens op de auto af kwamen rennen, waarvan één bewapend met een mes en de ander met een vuurwapen. De ene jongen sloeg als eerste met het mes op de autodeur waar [slachtoffer 1] zojuist was ingestapt en de andere jongen schoot gelijk hierna met het vuurwapen door de autoruit op [slachtoffer 1] .
Mede op basis van het aantreffen van een ABN AMRO betaalpas en een identiteitsbewijs op naam van [verdachte] op de plaats delict werd de verdachte op diezelfde dag aangehouden. De [medeverdachte] werd na politieonderzoek op 2 juni 2022 aangehouden.
De verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die met een mes op [slachtoffer 1] is afgerend en vervolgens – toen [slachtoffer 1] in de auto was gestapt – op de autoruit van de rechter achterdeur heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat hij met de tram naar de plaats delict is gegaan en daar enkele minuten op de parkeerplaats heeft gestaan. Bij het zien van [slachtoffer 1] op de parkeerplaats hield de verdachte er rekening mee dat [slachtoffer 1] ook bewapend kon zijn en was zijn reactie dat hij koos voor de aanval (‘fight’). De verdachte is op [slachtoffer 1] afgerend met een groot mes in zijn hand van ongeveer 40 centimeter. Hij wist niet dat [slachtoffer 1] in een auto zou stappen en nadat dit gebeurde, heeft hij met het mes op de ruit van de autodeur geslagen waar [slachtoffer 1] zojuist was ingestapt. Direct hierna zag en hoorde hij dat door de betreffende autoruit werd geschoten met hagel. Hierna is hij weggerend.
De [medeverdachte] heeft bekend dat hij degene is geweest die met het vuurwapen heeft geschoten. Hij ging naar de plaats delict toe voor [slachtoffer 1] . [medeverdachte] wist dat [slachtoffer 1] daar op school zat en hoe laat hij uit zou zijn. Toen hij [slachtoffer 1] op de parkeerplaats zag heeft hij zijn wapen gepakt, dat was een jachtgeweer. Hij stond op dat moment op een aantal meters afstand van de auto. Toen [slachtoffer 1] in de auto stapte heeft hij op het raam van de auto geschoten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord dan wel het medeplegen van een poging tot doodslag dan wel het medeplegen van zware mishandeling (feit 1). Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een personenauto (feit 2) en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen als bedoeld in categorie II, onder 3 van de Wet wapens en munitie (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van een poging tot moord. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van al het ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling
3.4.1
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, die hierna in de bijlagen zullen worden weergegeven, het volgende vast.
Op 31 mei 2022, omstreeks 14:09 uur, ontving [medeverdachte] een bericht van het Snapchat account van de [verdachte] , inhoudende het telefoonnummer dat op dat moment in gebruik was bij die [verdachte] . Vervolgens ontving [medeverdachte] op diezelfde dag, omstreeks 14:30 uur, van het Snapchat account van [verdachte] een foto en een video. Hierop waren personen te zien die zich in de nabijheid van de parkeerplaats aan het [locatie 1] in Zoetermeer bevonden. Even later, omstreeks 15:06 uur, vond er een telefoongesprek van 8 seconden plaats tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Tussen 15:21 uur en 15:35 uur straalde de telefoon van [medeverdachte] een zendmast in de omgeving van de woning van [verdachte] aan.
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] omstreeks 16:05 uur samen bij de tramhalte [locatie 2] aankomen en vervolgens omstreeks 16:25 uur uitstappen bij [locatie 3] in Zoetermeer, waarna zij samen voor de lift wachten om omhoog te gaan richting de loopbrug. Te zien is dat [medeverdachte] een soort van uitstulping in zijn broek heeft, ter hoogte van zijn linker bovenbeen. Via de loopbrug zijn [medeverdachte] en [verdachte] vervolgens in de richting van het [locatie 1] gelopen.
Op de camerabeelden van [bedrijf] is vervolgens te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] enkele minuten staan te wachten op de parkeerplaats aan het [locatie 1] . Ook is op camerabeelden te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] allebei met versnelde pas op [slachtoffer 1] aflopen op het moment dat hij uit school komt en in de richting van de auto van zijn moeder loopt. [slachtoffer 1] stapt vervolgens rechtsachter in de auto, waarna [verdachte] de auto als eerste bereikt, met een mes op het rechter achterportier slaat en daarna op korte afstand van de auto gaat staan met zijn gezicht richting de auto en richting [medeverdachte] , waarna [medeverdachte] langs rent en in een vloeiende beweging een schot lost op de ruit van het betreffende portier. [medeverdachte] en [verdachte] rennen vervolgens in dezelfde richting weg.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. Deze deelnemingsvorm ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zonder meer in de weg te staan. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd “dubbel” opzet dat bestaat uit een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2013:9745; ECLI:NL:HR:2020:187, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, ECLI:NL:PHR:2002:AD9962; ECLI:NL:PHR:2008:BC6157; ECLI:NL:PHR:2013:885; ECLI:NL:PHR:2013:1081).
De verdachten hebben in de uren voorafgaand aan de feiten meermalen contact gehad met elkaar. Ook zijn zij voorafgaand aan de feiten zeker een uur samen geweest en vanuit Den Haag samen afgereisd naar Zoetermeer. Zij zijn gezamenlijk, ieder bewapend met een potentieel dodelijk wapen, doelgericht naar de parkeerplaats aan het [locatie 1] gelopen, waar zij [slachtoffer 1] samen hebben opgewacht en zij hebben, op het moment dat zij hem zagen, samen de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. Nadat [slachtoffer 1] was neergeschoten, zijn de verdachten op hetzelfde moment gezamenlijk weggevlucht.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan van de verdachten om gewapend de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken door hem op te wachten bij zijn school. Voorts is bij de gewelddadige confrontatie die volgde sprake geweest van gelijktijdigheid van handelen door de verdachten zowel voor, tijdens als na het schietincident. Toen [slachtoffer 1] op de parkeerplaats verscheen zijn zij beiden met versnelde pas op hem afgerend, en hebben zij allebei de aanval ingezet met ieder een eigen wapen in de hand. [verdachte] bereikte de auto waarin [slachtoffer 1] was ingestapt als eerste en sloeg met een mes op de autoruit, waarna hij opzij stapte en hierdoor ruimte maakte voor [medeverdachte] die direct daarna in een vloeiende beweging op de autoruit schoot waarachter [slachtoffer 1] was gaan zitten. Deze gelijktijdigheid van handelen draagt naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een intensieve samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is geweest van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachten elkaars geweldshandelingen hebben gezien en zich hiervan bewust zijn geweest.
In dit verband is van belang dat [verdachte] zelf een mes van ongeveer 40 cm groot heeft meegenomen naar de confrontatie met [slachtoffer 1] en de aanval is begonnen door met dit mes in de hand op [slachtoffer 1] af te rennen. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat [verdachte] ervan uit zou zijn gegaan dat zijn [medeverdachte] onbewapend was. Sterker nog, het is onaannemelijk dat [verdachte] geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een potentieel dodelijk wapen bij [medeverdachte] . Zo blijkt uit de camerabeelden van [locatie 3] dat [medeverdachte] een vierkante uitstulping in zijn broek heeft, ter hoogte van zijn linker bovenbeen. In het licht van het feit dat de verdachten ongeveer een uur samen zijn opgetrokken is niet voorstelbaar dat [verdachte] daarvan niets heeft gezien. [verdachte] had er op zijn minst rekening mee moeten houden dat [medeverdachte] – net als hijzelf – bewapend was met een serieus, potentieel dodelijk wapen. Dat is te meer zo omdat [verdachte] er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] , met wie hij bewust de confrontatie is gaan opzoeken, zelf ook bewapend was. Bovendien moet [verdachte] – gelet op de camerabeelden – hebben gezien dat [medeverdachte] met een groot vuurwapen in zijn handen richting de auto kwam rennen waar [slachtoffer 1] net was ingestapt.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat [verdachte] in de avond van 31 mei 2022 in een Snapchatgesprek heeft aangegeven dat het een tweemansactie betrof; het was twee versus één. Ook geeft hij in dat gesprek aan dat hij met ‘
die blade’ slaat op het raam, waarna een ‘
shotty shower’ volgt. En in datzelfde gesprek geeft hij op de vraag of hij de autoruit heeft ‘
gebost met die blade’ het antwoord ‘
no die window was kk hard’. De rechtbank leidt hieruit af dat sprake was van een gezamenlijke aanval door de verdachten op [slachtoffer 1] , waarbij beide verdachten geweldshandelingen hebben verricht met het doel de autoruit te breken en [slachtoffer 1] – die daarachter zat – aan te vallen.
De rechtbank is in het licht van dit alles van oordeel dat de verdachten complementerende geweldshandelingen hebben verricht, waarbij zij ieder een significante en vrijwel inwisselbare rol hebben gehad. Zij hadden beiden een potentieel dodelijk wapen bij zich en zij hebben daarvan ieder, zij het op een iets andere manier, ook gebruik gemaakt op vrijwel hetzelfde moment, tijdens de confrontatie met [slachtoffer 1] .
Opzet op de dood?
De rechtbank acht ook bewezen dat [verdachte] op zijn minst genomen voorwaardelijk
opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . [verdachte] en [medeverdachte] hebben samen de
confrontatie met [slachtoffer 1] gezocht terwijl zij beiden een potentieel dodelijk wapen bij zich
hadden en daarvan hebben zij ook allebei, zij het op een iets andere manier, maar wel in
gezamenlijkheid, gebruik gemaakt. [verdachte] is bij de uitvoering van het
vooropgezette plan om de confrontatie met [slachtoffer 1] te zoeken als eerste – voorop – op [slachtoffer 1]
afgerend met een groot mes in zijn handen. [verdachte] wist toen nog niet dat [slachtoffer 1] in
een auto zou stappen. Vervolgens heeft [verdachte] met het mes op de autoruit geslagen
waarachter [slachtoffer 1] zat en is hij vervolgens opzij gestapt. De rechtbank heeft waargenomen op
de beelden dat de verdachte bij dit opzij stappen met zijn gezicht in de richting van de auto
en [medeverdachte] kijkt, die kwam aanrennen met een jachtgeweer in zijn handen en in een
vloeiende beweging op de autoruit schoot.
[verdachte] heeft in dit verband ter zitting nog verklaard dat hij al weggedraaid zou zijn
van de auto, en dat hij niet heeft gezien dat de medeverdachte de auto beschoot. Ook heeft
hij – overigens eerst ter zitting – verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachte een
(vuur)wapen bij zich had. In het licht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank dit alles
echter onaannemelijk.
Het van een korte afstand afvuren van een jachtgeweer op de ruit van het achterportier waar
[slachtoffer 1] zojuist was ingestapt levert een groot risico op dat het hoofd en bovenlichaam van
[slachtoffer 1] geraakt zouden worden, delen van het lichaam waar zich vitale organen en belangrijke
bloedvaten bevinden, hetgeen naar algemene ervaringsregels tot de dood van [slachtoffer 1] kunnen
leiden. [slachtoffer 1] heeft ook daadwerkelijk ernstig en levensbedreigend letsel aan het gezicht en
de hals opgelopen en zonder medisch ingrijpen was er een reëel tot groot risico op
overlijden door obstructie van de ademweg. De rechtbank is van oordeel dat het gezamenlijk
handelen van [verdachte] en [medeverdachte] in de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke
verschijningsvorm zozeer gericht was op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer 1] , dat [verdachte]
hiermee de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van dit handelen zou komen te
overlijden ook bewust heeft aanvaard en dat zijn opzet daarop ook op zijn minst genomen in
voorwaardelijke zin gericht was.
De handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] getuigen van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om [slachtoffer 1] aan te vallen, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande kan bewezen worden verklaard dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven.
Poging tot moord?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te
staan dat iemand zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het
genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat
hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn
voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van
voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden
van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de
aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De
vaststelling dat iemand voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het
genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar
hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te
kennen.
Anders gezegd: voorbedachte raad betekent dat iemand gelegenheid heeft gehad om na te
denken over de betekenis en de gevolgen van wat hij wil gaan doen en dus niet heeft
gehandeld in een impuls. Staat dat vast, dan is het in het algemeen redelijk om aan te nemen
dat iemand van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over
de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen.
Van voorbedachte raad kan ook sprake zijn als iemand met tijd voor overleg een plan opmaakt om een ander doel te bereiken, en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedraging de dood van een ander zal veroorzaken.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Voorafgaand aan het schietincident, omstreeks 14:30 uur, werd door het Snapchat account van [verdachte] een foto en een video van de latere plaats delict aan [medeverdachte] verstuurd. De rechtbank trekt hieruit de conclusie er op dat moment een voorverkenning plaatsvond, waarvan de resultaten door [verdachte] met [medeverdachte] werden gedeeld. [verdachte] is vervolgens met [medeverdachte] , ieder voorzien van een potentieel dodelijk wapen, vanuit Den Haag naar Zoetermeer gereisd en omstreeks 16:27 uur op de parkeerplaats aan het [locatie 1] aangekomen. Daar hebben zij enkele minuten staan wachten totdat [slachtoffer 1] het parkeerterrein op kwam lopen waarna zij de confrontatie met Jaidy hebben opgezocht. [verdachte] zelf had een groot mes bij zich en heeft verklaard dat hij er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] ook een wapen zou dragen. [medeverdachte] ging er ook vanuit dat [slachtoffer 1] een wapen zou dragen.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] zich geruime tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit om – gewapend met een mes – met [medeverdachte] , die een schietklaar jachtgeweer bij zich had, de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken. Hij heeft gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap geven. [verdachte] heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Gelet op het voorgaande en nu van contra-indicaties niet is gebleken, neemt de rechtbank aan dat [verdachte] van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van voorbedachte raad.
Conclusie
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord.
3.4.2
Feit 2
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen onder 3.4.1 is overwogen omtrent het medeplegen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een personenauto.
3.4.3
Feit 3
Aan de verdachte wordt tot slot verweten dat hij op 31 mei 2022 samen met de medeverdachte een wapen van categorie II, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een gewijzigd jachtgeweer, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van dit feit is vereist dat sprake is van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen én dat hij beschikkingsmacht over het wapen had. Hoewel op basis van het onder feit 1 overwogene vastgesteld kan worden dat er een zekere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van het wapen bestond, kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat de verdachte op enig moment ook zelf de beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 31 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, [slachtoffer 1] met een vuurwapen (van korte afstand) in het gezicht en de hals heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 mei 2022 te Zoetermeer openlijk, te weten aan het
[locatie 1], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een [personenauto] , door met een mes tegen de ruit van die personenauto te slaan en door met een vuurwapen door de ruit van die personenauto te schieten;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – met toepassing van het jeugdstrafrecht – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gezien het door haar ingenomen standpunt over het bewijs geen specifieke verweren gevoerd met betrekking tot de eis. Wel heeft zij verzocht om bij een eventuele veroordeling het jeugdstrafrecht toe te passen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord. Tijdens een confrontatie op de parkeerplaats van het [plaats 2] aan het [locatie 1] hebben de verdachte en zijn medeverdachte op klaarlichte dag [slachtoffer 1] van korte afstand neergeschoten, op het moment dat hij bij zijn moeder in de auto was gestapt. [slachtoffer 1] is daarbij door tientallen hagelfragmenten geraakt in zijn gezicht en hals. Hij heeft hierdoor blijvend letsel opgelopen. Zijn gezicht en hals zullen voor de rest van zijn leven worden ontsierd door de vele littekens. Daarnaast moet hij meerdere tanden missen en ook zijn er meerdere tanden beschadigd geraakt. Alleen door het zeer snelle handelen van zijn moeder en het medisch ingrijpen in het ziekenhuis heeft [slachtoffer 1] het overleefd. Behalve het zeer ernstig letsel, heeft deze aanval ook grote angst en paniek veroorzaakt, niet alleen bij [slachtoffer 1] maar ook bij zijn moeder die er getuige van is geweest. De angst, pijn en paniek blijken uit de geluidsopname uit de auto, die bij het beluisteren daarvan door merg en been gaat. De rechtbank vindt het zonder meer voorstelbaar dat dit een traumatische ervaring voor [slachtoffer 1] en zijn moeder moet zijn geweest.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de achtergrond van het schietincident gelegen is in een steekpartij van mei 2021, waarbij [slachtoffer 2] om het leven is gekomen. De aanval had kennelijk te maken met de dood of de nagedachtenis van [slachtoffer 2] . Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren (vuur)wapens bij zich dragen. Dit is de rechtbank ook ambtshalve bekend. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een wapen meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het wapenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steek- en schietincidenten onder jongeren.
Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. Ook in deze zaak hadden de verdachten dodelijke wapens bij zich en hebben die gebruikt, ogenschijnlijk met het grootste gemak en zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding. De verdachte heeft erkend dat hij zich bezighoudt met het maken van drillrap muziek en video’s en dat het feit wel verband houdt met de drillrap omgeving waarin hij verkeert.
Dit feit heeft, naast alle al hierboven beschreven gevolgen, bovendien voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd, te beginnen op de school van [slachtoffer 1] , bij getuigen, in Zoetermeer en meer algemeen in de maatschappij gezorgd.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 augustus 2022. Daaruit is onder meer gebleken dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak liep. Die zaak betrof het medeplegen van een poging tot doodslag met gebruik van een mes. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing op de onderhavige strafzaak. De verdachte is immers op 21 juli 2022 veroordeeld voor de hiervoor genoemde poging tot doodslag.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia-rapportages van kinder- en jeugdpsychiater H.C. Basaran van 23 oktober 2022 en GZ-psycholoog M. Westra van
23 oktober 2022 met een aanvulling van 26 oktober 2022. Zij hebben beiden geconcludeerd dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis of een verstandelijke beperking. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog als de verdachte om blijft gaan met delinquente leeftijdsgenoten en laag tot matig als de verdachte het contact met die delinquente leeftijdsgenoten verbreekt. De deskundigen adviseren om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is nog sterk verbonden met en neemt nog actief deel aan het gezin van herkomst. Er is een duidelijke afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van zijn ouders om zelfstandig te kunnen functioneren. De verdachte heeft daarnaast een overwegend positieve houding ten opzichte van autoriteitsfiguren. Ook is hij bereid om te voldoen aan een interventie gericht op gedragsverandering. Het continueren van scholing ter bevordering van de ontwikkeling van de verdachte wordt als kritische factor meegewogen. De verdachte heeft mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen door een pedagogische aanpak die ook haalbaar wordt geacht. Over het geheel gezien functioneert de verdachte nog als een jeugdige.
Uit het rapport van de reclassering van 17 november 2022 volgt dat de verdachte wil dat het geweld stopt en dat hij niet meer vast wil komen te zitten naar aanleiding van geweldsdelicten. Hij wil breken met zijn foute vrienden. Er zijn nog twijfels bij de reclassering over de mate waarin het de verdachte kan lukken om helemaal afscheid te nemen van zijn jeugdgroep, die verbonden lijkt met drillrap. Alleen wanneer het contact met deze jeugdgroep verbroken wordt, kan het recidiverisico worden verminderd. De verdachte stelt zich meewerkend op en lijkt gemotiveerd om zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden.
De vertegenwoordiger van de reclassering heeft ter terechtzitting geadviseerd om aan de verdachte – met toepassing van het jeugdstrafrecht – een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichting om onderwijs te volgen of andere zinvolle dagbesteding te hebben, een locatieverbod voor de wijken Laak en het Schipperskwartier in Den Haag en de gemeentes Delft en Zoetermeer (met elektronische monitoring), een locatiegebod voor het [adres] te Den Haag waarbij de verdachte een aaneengesloten blok van 12 tot 15 uur per dag heeft ter invulling van zijn activiteiten (met elektronische monitoring), en een contactverbod met de medeverdachte en de slachtoffers. Verder moet de verdachte zich laten begeleiden door coach(es) van Welzijn25, waarbij de jeugdreclassering de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Tot slot wordt geadviseerd om deze voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor volwassenen of jeugdigen toegepast dient te worden. Op grond van artikel 77c Sr is het mogelijk om het jeugdstrafrecht toe te passen op verdachten in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van de verdachte en de nog aanwezig geachte pedagogische mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding aanleiding geven tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de adviezen in de pro Justitia-rapportages en het advies van de reclassering. De rechtbank neemt die adviezen over en zal dan ook het jeugdstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
De rechtbank merkt allereerst op dat de verdachte bij vonnis van de meervoudige jeugdstrafkamer van deze rechtbank op 21 juli 2022 – na het plegen van de in déze zaak bewezenverklaarde feiten – voor een andere strafzaak is veroordeeld tot een jeugddetentie van 400 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit brengt met zich mee dat artikel 63 Sr in acht moet worden genomen. In het jeugdstrafrecht is de maximale duur van de op te leggen detentie twee jaren. Concreet betekent dit dat de rechtbank in deze strafzaak, met toepassing van artikel 63 Sr, maximaal nog 320 dagen jeugddetentie op kan leggen voor de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie voor de maximale duur. De rechtbank vindt het van groot belang dat de verdachte na afloop van zijn detentie de noodzakelijke begeleiding krijgt. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 320 dagen, met aftrek van tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 30 dagen van deze straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank formuleert het gevorderde locatiegebod aldus dat wordt bepaald dat de verdachte een aaneengesloten periode van 9 tot 12 uren per dag op zijn thuisadres aanwezig moet zijn. Dit alles dient ertoe om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Gelet op de achtergrond van de confrontatie, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
8. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. R.S.J. Hoogstraaten, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 56.015,37, bestaande uit € 20.015,37 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting van 26 januari 2023 heeft mr. Hoogstraaten de vordering gewijzigd, in die zin dat de gevorderde tandartskosten zijn gematigd tot een bedrag van € 1.340,93, omdat is gebleken dat een deel van die kosten wordt vergoed door de zorgverzekeraar. De vordering bedraagt daarom nog een bedrag van € 55.150,93.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het (subsidiaire) standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de post tandarts toegewezen kan worden. Met betrekking tot de overige posten heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post studievertraging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is onderbouwd of en zo ja in welke mate er sprake is van studievertraging, die specifiek is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post tandarts, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ziekenhuisdaggeldvergoeding, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Uit de medische gegevens (p. 745) blijkt immers dat de benadeelde partij op 10 juni 2022 is ontslagen uit het ziekenhuis, wat betekent dat hij, nadat hij op 31 mei 2022 werd opgenomen, tien dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Vast staat ook dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft als gevolg van het misdrijf blijvend letsel opgelopen in de vorm van vele ontsierende littekens in zijn gezicht en hals. Ook zijn er vijf tanden verwijderd en acht tanden beschadigd. De hoogte van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de immateriële schade op een bedrag van € 20.000,00 moet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 21.650,93, bestaande uit € 1.650,93 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 mei 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.650,93, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[slachtoffer 1] .
9. De vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
[moeder slachtoffer] , bijgestaan door mr. R.S.J. Hoogstraaten, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.560,29, bestaande uit € 12.060,29 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de posten jas, auto, reiskosten en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor wat betreft de post opleiding.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, nu zij geen vorderingsrecht heeft ten aanzien van de verdachte. De feiten waren, blijkens de tekst van de tenlastelegging, immers niet gericht tegen de benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde-partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gestelde schade onvoldoende rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten dan wel dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank overweegt dat het feit dat de benadeelde partij geen aangifte heeft gedaan en niet als zodanig in de tenlastelegging vermeld staat, geen formeel beletsel vormt om een vordering als benadeelde partij in te dienen. Wel zal de rechtbank steeds per onderdeel van de vordering beoordelen of er sprake is van rechtstreekse schade, als gevolg van enig handelen van de verdachte, die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarvoor zijn steeds de concrete omstandigheden bepalend.
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post opleiding, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is onderbouwd of en zo ja in welke mate er sprake is van het afbreken van de opleiding. Daarbij komt nog dat niet duidelijk is in hoeverre het al dan niet moeten afbreken van de opleiding specifiek is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post auto, is naar het oordeel van de rechtbank deels onderbouwd. De benadeelde partij, die ten tijde van het bewezenverklaarde de auto (Kia Rio) bestuurde heeft verklaard dat de auto van haar is. De rechtbank heeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Op grond van deze verklaring en de overige stukken die ter onderbouwing van dit gedeelte van de vordering zijn overgelegd gaat de rechtbank er van uit dat de auto van de benadeelde partij was. Uit de verklaring van de schade-expert van Dekra van 8 juli 2022 volgt dan weliswaar dat de schade aan de auto is vastgesteld op basis van totaal verlies maar de rechtbank kan uit deze verklaring niet afleiden welke schades hierin precies zijn meegewogen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, en dat deze schade bestaat uit een gebroken achterruit en schade aan de bekleding. De rechtbank schat deze schade op een bedrag ter grootte van € 1.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten jas en reiskosten, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Gebleken is dat er op de jas een veelheid aan bloed, hagelfragmenten en glas terecht is gekomen. Met betrekking tot de reiskosten is gebleken dat de zoon van de benadeelde partij tot en met 10 juni 2022 in het ziekenhuis heeft gelegen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, telkens ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel;
2) door schade in zijn eer of goede naam of;
3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van deze laatste omstandigheid gaat de rechtbank uit.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de benadeelde partij getuige is geweest van de aanval op haar zoon en direct is geconfronteerd met het ernstige letsel dat daaruit is ontstaan. De zeer geschokte reactie van de benadeelde partij is te horen op het geluidsfragment, waarnaar in het dossier wordt verwezen. Daaruit blijkt van zeer grote angst en paniek, en dat maakt dat de rechtbank ook zonder nadere onderbouwing aanneemt dat dit feit een traumatische ervaring voor de benadeelde partij moet zijn geweest.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan daarom worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,00.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.661,29, bestaande uit € 1.161,29 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 mei 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.661,29, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [moeder slachtoffer] .

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van een poging tot moord;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
320 dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
30 dagen,niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. deelneemt aan onderwijs en/of een zinvolle dagbesteding heeft;
3. zich gedurende de proeftijd niet bevindt in de wijken Laak en het Schipperskwartier in Den Haag en de gemeente Delft en Zoetermeer, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
4. gedurende de proeftijd, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het [adres] te Den Haag, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. De jeugdreclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. De verdachte dient een aaneengesloten periode van 9 tot 12 uren per dag op het adres aanwezig te zijn. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de jeugdreclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de verdachte in Nederland blijft. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de jeugdreclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde stelt zich onder elektronisch toezicht ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
5. gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – zowel direct of indirect – met:
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] ;
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] ;
- [moeder slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ;
6. zich laat begeleiden door (een) coach(es) van Welzijn25.
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die
jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de
veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk
uitvoerbaarzijn;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] deels toe tot een bedrag van € 21.650,93 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.650,93, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] deels toe tot een bedrag van € 3.661,29 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [moeder slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de post opleiding slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.661,29,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [moeder slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2023.
Mr. O.F. Bouwman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2
1) De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 januari 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 31 mei 2022 op de parkeerplaats aan het [locatie 1] in Zoetermeer heb gestaan. Ik was daar en had een groot mes bij me van ongeveer 40 centimeter. Ik heb met dit mes op de autoruit geslagen van de auto waar [slachtoffer 1] zojuist was ingestapt. Op het moment dat [slachtoffer 1] naar de auto rende, heb ik het mes getrokken. Ik had niet door dat hij naar die auto zou rennen, maar toen hij ging rennen heb ik dat mes gepakt en ben ik naar hem toe gerend. U vraagt mij waarom ik op hem afrende. Ik hield er rekening mee dat [slachtoffer 1] een wapen bij zich had. Het klopt dat ik had kunnen wegrennen of blijven staan, maar ik koos toen voor de aanval, de ‘fight’. Ik zag dat [slachtoffer 1] in de auto stapte en ik sloeg vervolgens met mijn mes op het raam van de auto waar hij was ingestapt. U toont mij de camerabeelden van het Erasmuscollege. Het klopt dat ik degene ben op de beelden die begint te rennen en als eerste bij de auto aankomt.
2) Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , opgemaakt op
18 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 537-539):
V: Wat is er dan gebeurd volgens jou op 31 mei?
A: Ik ging die dag daarnaartoe voor die jongen (…) Wij liepen daar naar toe. Het was leeg, de school was uit. Ik wist dat. Ik ken de tijden. Om 4 uur gaat de school dicht. Ik ging er vanuit dat de school was. Ik zag die jongen (…) Ik pakte ook het wapen en toen liep hij de auto in. En toen heb ik op het raam geschoten (…)
V: Het wapen, wat was het voor wapen?
(…)
A: Een jachtgeweer.
V: Op welke afstand waren jullie toen jij je wapen pakte.
A: Ik liep een paar stappen achteruit, op dat moment was het ongeveer 5 a 6 meter. Niet meer dan 7 meter.
V: Wat had het slachtoffer voor wapen?
A: Dat heb ik niet kunnen zien.
V: Had hij wel een wapen?
A: Ja, dat weet ik zeker.
V: Hoe weet je dat zeker?
A: Hij staat erom bekend dat hij een wapen bij zich heeft.
3) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 122):
Mijn zoon is net door twee jongens neergeschoten op school. Ik ben hem gaan ophalen op
school. Net vlak voordat hij instapte zag hij kennelijk twee jongens die op hem af kwamen
rennen. Ik hoorde mijn zoon tegen mijn roepen: "Rijden, rijden." Ik zag dat hij snel bij mij
in de auto stapte. Ik zag dat één van de jongens met een mes op mijn auto sloeg. Gelijk
hierna zag ik dat een andere jongen op mijn zoon schoot. Ik zag dat hij in zijn gezicht
geraakt werd. Mijn zoon heet: [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] .
4) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 415-420; 423-424):
Op 2 juni 2022 werd de [medeverdachte] aangehouden in zijn woning.
Onder de verdachte werd zijn mobiele telefoon in beslag genomen.

1. Onderzoeksvraag: Heeft het toestel GPS locaties opgeslagen op 31 mei 2022?

Ik heb hiervoor in de data onderzoek gedaan in “Device Locations”. Ik zag dat van 31 mei
2022 verschillende GPS coördinaten waren opgeslagen in het toestel. Ik zag dat alle GPS
locaties van 31 mei 2022 op deleted stonden. Kennelijk waren de locaties verwijderd door
de gebruiker maar stonden nog wel opgeslagen in de veiliggestelde data.
31 mei 2022 te 15:21:58 uur: [adres]
31 mei 2022 te 15:35:10 uur: [adres]
31 mei 2022 te 16:38:17 uur: [adres]

2. Onderzoeksvraag: Zijn er relevante inkomende en uitgaande telefoongesprekken op

31 mei 2022?
Ik zag dat op 31 mei 2022 te 15:06:47 uur een uitgaand telefoongesprek had plaatsgevonden
voor de duur van 8 seconden naar het [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer
betreft het telefoonnummer van de medeverdachte [verdachte] .

3. Onderzoeksvraag: Staan er relevante tekstberichten/chats in de telefoon die voor het opsporingsonderzoek belangrijk kunnen zijn?

Ik zag in de veiliggestelde “chats” een Snapchat gesprek van 31 mei 2022 te 14:09:22. Ik zag dat [medeverdachte] een bericht ontving van de gebruiker van Snapchat [account] .
Uit een onderzoek in de politiesystemen blijkt dat het Snapchat [account] het Snapchataccount is van de [gebruiker] . [gebruiker] betreft één van de bijnamen van de verdachte [verdachte] en [gebruiker] verwijst naar de jeugd/drillrapgroep [gebruiker] waar [verdachte] van deel uit maakt. Dit Snapchat gesprek is een Snapchat gesprek tussen de [medeverdachte] en het gebruikersaccount van de [verdachte] .
De inhoud van het bericht van 31 mei 2022 was een [telefoonnummer] . Dit is het telefoonnummer van medeverdachte [verdachte] .
Ik zag dat de gebruiker van Snapchat [account] op 31 mei 2022 te 14:30:13 uur een afbeelding en een video had verzonden naar het Snapchataccount van [medeverdachte] . Het betreft een foto van personen die nabij een parkeerplaats staan en een video van deze personen. De video is gemaakt achter een hek en de parkeerplaats herken ik als de parkeerplaats voor de school aan het [locatie 1] te Zoetermeer.
5) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 460-461):
De beelden geven de locatie [adres] weer. De NS
heeft de beelden van maandag 31 mei 2022, tussen 15.00 uur en 17.00 uur, aangeleverd.
Om 16.04.55 uur komt er rechts in beeld een scooter aangereden over de [adres] .
Op de scooter zitten twee personen. De personen rijden door naar de fietsenstalling en slaan
daar links af de stalling in. Hierna stopt het beeld. De kleding van de personen op de scooter
komt over een met de kleding van de verdachten op de beelden uit pv DH4R022045-18-Pv
bevindingen beelden [locatie 3] .
6) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 216-220):
De HTM heeft de beelden van maandag 31 mei 2022, tussen 16.24.00 en 16.26.59 uur,
van [locatie 3] aangeleverd.
Door mij werden de beelden uitgekeken. Het volgende was daar op te zien:
Op 31 mei 2022, omstreeks 16.25.00 uur komt op het perron 2, gelegen aan [adres]
, lijn 3 van de Randstadrail aan. Deze lijn komt vanuit [locatie 4] en rijdt via de [locatie 3] naar het eindpunt Zoetermeer Centrum.
Vanuit de eerste wagen stappen twee mannen uit. Te zien is dat man 1 een soort van uitstulping in zijn broek heeft, ter hoogte van zijn linker bovenbeen. De mannen lopen in de richting van het [locatie 1] . Ter hoogte van het parkeerterrein stoppen de mannen even. Waarna ze vervolgens in de richting van de scholengemeenschappen, links uit beeld lopen.
7) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 358-364):
Aan de parkeerplaats aan het [locatie 1] is onder andere [bedrijf]
gelegen. Bij dit college is een camera aangebracht die beelden maakt van onder andere de
betreffende parkeerplaats. Op woensdag 1 juni 2022 heb ik deze beelden uitgekeken.
Daarbij is door mij het volgende gezien.
16.19.07 uur
Op de parkeerplaats van het [locatie 1] staat een zwart voertuig geparkeerd. Dit
betreft het voertuig waar het latere slachtoffer in werd neergeschoten.
16.27.31 uur
De 2 verdachten komen aan lopen vanuit de richting van [locatie 5] en lopen in de
richting van het voertuig waarin het latere slachtoffer werd neergeschoten.
16.27.40 uur
De 2 verdachten lopen richting een zwart voertuig dat op enige afstand van het voertuig van
het slachtoffer staat geparkeerd. De 2 verdachten blijven enige tijd bij die zwarte auto staan.
16.29.03 uur
De 2 verdachten lopen in de richting van het voertuig van het latere slachtoffer.
16.29.10 uur
Het slachtoffer komt aanlopen vanuit de richting van [plaats 2] en loopt in de richting van de zwarte auto. De 2 verdachten lopen eveneens in de richting van de auto van het slachtoffer.
16.29.17 uur
Het slachtoffer komt aan bij de auto en wil rechts achter in de auto stappen. De 2 verdachten lopen in versnelde pas in de richting van de auto van het slachtoffer.
16.29.19 uur
Het slachtoffer is in de auto gestapt. De eerste verdachte komt aan bij de auto van het slachtoffer. Hij heeft een voorwerp in zijn handen en slaat met dat voorwerp op de auto ter hoogte van de rechter achterdeur van dit voertuig.
16.29.20 uur
De 2e verdachte komt aan bij de rechter achterzijde van het voertuig. De eerste verdachte neemt iets afstand van dit voertuig. De 2e verdachte loopt op zeer korte afstand langs het rechter achterportier, verricht daar in een vloeiende beweging een handeling, naar later bleek het lossen van een schot op de ruit van het rechter achterportier.
16.29.26 uur
De 2 vluchtende verdachten rennen tussen de geparkeerde voertuigen door.
16.29.29 uur
De 2 verdachten rennen over de parkeerplaats in de richting van [locatie 5] .
8) De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van [bedrijf] , getoond op de terechtzitting van 26 januari 2023:
De rechtbank ziet vanaf tijdstip 16.29.20 uur dat de persoon, die als eerste bij de auto was aangekomen, iets afstand neemt van het rechter achterportier door weg te stappen. Hij blijft vervolgens op korte afstand van de auto staan met zijn gezicht in de richting van de auto en in de richting van de tweede persoon die op de auto komt afrennen en daar ter plaatse een beweging maakt. Vervolgens rennen de twee personen gelijktijdig weg.
9) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 245-248):
Op 31 mei 2022 te 22:01 uur werd de verdachte [verdachte] aangehouden. Hij had
in zijn jaszak een mobiele telefoon. Deze mobiele telefoon werd in beslag genomen.
Tijdens zijn aanhouding was [verdachte] in het bijzijn van een vriend genaamd
[naam 1] . [naam 1] verklaarde dat hij zijn telefoon had uitgeleend aan [verdachte]
. De in beslag genomen iPhone 11 werd door de afdeling digitale expertise
uitgelezen. Ik deed vervolgens onderzoek in de uitgelezen data van de iPhone 11.
In de telefoon werd de app Snapchat aangetroffen.
SnapChat: [naam 1]
Op 31 mei 2022 om 19:41 uur vond een chatgesprek plaats in een chatgroep op Snapchat
genaamd: Kijk mee.
In dit chatgesprek werd er gesproken over de schietpartij. De gebruiker van de telefoon en
tevens Snapchat account verklaard om 20:27 uur: [accountnaam] '. Uit onderzoek blijkt
[accountnaam] / [accountnaam] / [accountnaam] de bijnaam van [verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] .
Snapchat gesprek zichtbaar op telefoon:
Ik:
Gooos
Naast ze ma gepopped
Hij ging gelijk gestrekt
(…)
Ik:
In de backseat
(…)
Ik:
Tweemans
Hahahahhaha
2v1
(…)
Ik:
Hij rent naar ze mams
De waggie
Ik sla met die blade
Op die raam
Pohhh
Daarna
Shotty shower
(…)
Ik:
Ja goos
Ging dwars door die window
[naam 2] : dacht die window had je gebost met die blade
Ik:
No die window
Was kk
Hard
10) Een geschrift, te weten het forensisch-medisch onderzoek betreffende [slachtoffer 1] , geboren op 28 november 2004, opgemaakt op 14 september 2022, voor zover inhoudende (p. 736-740):
Samengevat bleek er sprake van hagelschotwonden in het gelaat, de mondholte, de
hals en de linker schouder, bestaand uit:
- uitgebreide weke delenletsels van het aangezicht, de hals en de linker schouder,
- letsels in de mondholte met beschadiging en losraken van meerdere tanden en kiezen, met
dientengevolge dreigende vernauwing cq. afsluiting van de luchtweg;
- multipele beschadigingen aan- en rond de ogen (oogleden, hoornvliezen en in de linker
oogbol);
- aanwezigheid van multipele projectieldelen in de weke delen van het aangezicht, de linker
oogkas, de mond en de tong, de hals en de linker schouder.
Door de letsels van de mondholte ontstond een acute levensbedreigende situatie
vanwege het gevaar van afsluiting van de luchtweg door zwelling, bloed- en of
slijmophoping. Derhalve is vrijwel direct na binnenkomst op de Spoedeisende Hulp een
kunstmatige ademweg aangelegd in de hoedanigheid van een beademingsbuis, eerst via de
mond, later via een opening in de hals.
Bestond er een risico op overlijden?
Ja, zonder medisch ingrijpen was er een reëel tot groot risico op overlijden door obstructie
van de ademweg als gevolg van zwelling van de weke delen van de mond en ophoping van
bloed en slijm.
11) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 121):
Wij zijn vervolgens richting het parkeerterrein van het Langeland ziekenhuis gelopen. Op dinsdag 31 mei 2022, om 16:59 uur, zagen wij op het parkeerterrein een zwarte [personenauto] . Wij zagen dat het rechterachterruit van de Kia kapot was.