3.4.1Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, die hierna in de bijlagen zullen worden weergegeven, het volgende vast.
Op 31 mei 2022, omstreeks 14:09 uur, ontving [medeverdachte] een bericht van het Snapchat account van de [verdachte] , inhoudende het telefoonnummer dat op dat moment in gebruik was bij die [verdachte] . Vervolgens ontving [medeverdachte] op diezelfde dag, omstreeks 14:30 uur, van het Snapchat account van [verdachte] een foto en een video. Hierop waren personen te zien die zich in de nabijheid van de parkeerplaats aan het [locatie 1] in Zoetermeer bevonden. Even later, omstreeks 15:06 uur, vond er een telefoongesprek van 8 seconden plaats tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Tussen 15:21 uur en 15:35 uur straalde de telefoon van [medeverdachte] een zendmast in de omgeving van de woning van [verdachte] aan.
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] omstreeks 16:05 uur samen bij de tramhalte [locatie 2] aankomen en vervolgens omstreeks 16:25 uur uitstappen bij [locatie 3] in Zoetermeer, waarna zij samen voor de lift wachten om omhoog te gaan richting de loopbrug. Te zien is dat [medeverdachte] een soort van uitstulping in zijn broek heeft, ter hoogte van zijn linker bovenbeen. Via de loopbrug zijn [medeverdachte] en [verdachte] vervolgens in de richting van het [locatie 1] gelopen.
Op de camerabeelden van [bedrijf] is vervolgens te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] enkele minuten staan te wachten op de parkeerplaats aan het [locatie 1] . Ook is op camerabeelden te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] allebei met versnelde pas op [slachtoffer 1] aflopen op het moment dat hij uit school komt en in de richting van de auto van zijn moeder loopt. [slachtoffer 1] stapt vervolgens rechtsachter in de auto, waarna [verdachte] de auto als eerste bereikt, met een mes op het rechter achterportier slaat en daarna op korte afstand van de auto gaat staan met zijn gezicht richting de auto en richting [medeverdachte] , waarna [medeverdachte] langs rent en in een vloeiende beweging een schot lost op de ruit van het betreffende portier. [medeverdachte] en [verdachte] rennen vervolgens in dezelfde richting weg.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. Deze deelnemingsvorm ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zonder meer in de weg te staan. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd “dubbel” opzet dat bestaat uit een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2013:9745; ECLI:NL:HR:2020:187, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, ECLI:NL:PHR:2002:AD9962; ECLI:NL:PHR:2008:BC6157; ECLI:NL:PHR:2013:885; ECLI:NL:PHR:2013:1081). De verdachten hebben in de uren voorafgaand aan de feiten meermalen contact gehad met elkaar. Ook zijn zij voorafgaand aan de feiten zeker een uur samen geweest en vanuit Den Haag samen afgereisd naar Zoetermeer. Zij zijn gezamenlijk, ieder bewapend met een potentieel dodelijk wapen, doelgericht naar de parkeerplaats aan het [locatie 1] gelopen, waar zij [slachtoffer 1] samen hebben opgewacht en zij hebben, op het moment dat zij hem zagen, samen de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. Nadat [slachtoffer 1] was neergeschoten, zijn de verdachten op hetzelfde moment gezamenlijk weggevlucht.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan van de verdachten om gewapend de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken door hem op te wachten bij zijn school. Voorts is bij de gewelddadige confrontatie die volgde sprake geweest van gelijktijdigheid van handelen door de verdachten zowel voor, tijdens als na het schietincident. Toen [slachtoffer 1] op de parkeerplaats verscheen zijn zij beiden met versnelde pas op hem afgerend, en hebben zij allebei de aanval ingezet met ieder een eigen wapen in de hand. [verdachte] bereikte de auto waarin [slachtoffer 1] was ingestapt als eerste en sloeg met een mes op de autoruit, waarna hij opzij stapte en hierdoor ruimte maakte voor [medeverdachte] die direct daarna in een vloeiende beweging op de autoruit schoot waarachter [slachtoffer 1] was gaan zitten. Deze gelijktijdigheid van handelen draagt naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een intensieve samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is geweest van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachten elkaars geweldshandelingen hebben gezien en zich hiervan bewust zijn geweest.
In dit verband is van belang dat [verdachte] zelf een mes van ongeveer 40 cm groot heeft meegenomen naar de confrontatie met [slachtoffer 1] en de aanval is begonnen door met dit mes in de hand op [slachtoffer 1] af te rennen. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat [verdachte] ervan uit zou zijn gegaan dat zijn [medeverdachte] onbewapend was. Sterker nog, het is onaannemelijk dat [verdachte] geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een potentieel dodelijk wapen bij [medeverdachte] . Zo blijkt uit de camerabeelden van [locatie 3] dat [medeverdachte] een vierkante uitstulping in zijn broek heeft, ter hoogte van zijn linker bovenbeen. In het licht van het feit dat de verdachten ongeveer een uur samen zijn opgetrokken is niet voorstelbaar dat [verdachte] daarvan niets heeft gezien. [verdachte] had er op zijn minst rekening mee moeten houden dat [medeverdachte] – net als hijzelf – bewapend was met een serieus, potentieel dodelijk wapen. Dat is te meer zo omdat [verdachte] er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] , met wie hij bewust de confrontatie is gaan opzoeken, zelf ook bewapend was. Bovendien moet [verdachte] – gelet op de camerabeelden – hebben gezien dat [medeverdachte] met een groot vuurwapen in zijn handen richting de auto kwam rennen waar [slachtoffer 1] net was ingestapt.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat [verdachte] in de avond van 31 mei 2022 in een Snapchatgesprek heeft aangegeven dat het een tweemansactie betrof; het was twee versus één. Ook geeft hij in dat gesprek aan dat hij met ‘
die blade’ slaat op het raam, waarna een ‘
shotty shower’ volgt. En in datzelfde gesprek geeft hij op de vraag of hij de autoruit heeft ‘
gebost met die blade’ het antwoord ‘
no die window was kk hard’. De rechtbank leidt hieruit af dat sprake was van een gezamenlijke aanval door de verdachten op [slachtoffer 1] , waarbij beide verdachten geweldshandelingen hebben verricht met het doel de autoruit te breken en [slachtoffer 1] – die daarachter zat – aan te vallen.
De rechtbank is in het licht van dit alles van oordeel dat de verdachten complementerende geweldshandelingen hebben verricht, waarbij zij ieder een significante en vrijwel inwisselbare rol hebben gehad. Zij hadden beiden een potentieel dodelijk wapen bij zich en zij hebben daarvan ieder, zij het op een iets andere manier, ook gebruik gemaakt op vrijwel hetzelfde moment, tijdens de confrontatie met [slachtoffer 1] .
Opzet op de dood?
De rechtbank acht ook bewezen dat [verdachte] op zijn minst genomen voorwaardelijk
opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . [verdachte] en [medeverdachte] hebben samen de
confrontatie met [slachtoffer 1] gezocht terwijl zij beiden een potentieel dodelijk wapen bij zich
hadden en daarvan hebben zij ook allebei, zij het op een iets andere manier, maar wel in
gezamenlijkheid, gebruik gemaakt. [verdachte] is bij de uitvoering van het
vooropgezette plan om de confrontatie met [slachtoffer 1] te zoeken als eerste – voorop – op [slachtoffer 1]
afgerend met een groot mes in zijn handen. [verdachte] wist toen nog niet dat [slachtoffer 1] in
een auto zou stappen. Vervolgens heeft [verdachte] met het mes op de autoruit geslagen
waarachter [slachtoffer 1] zat en is hij vervolgens opzij gestapt. De rechtbank heeft waargenomen op
de beelden dat de verdachte bij dit opzij stappen met zijn gezicht in de richting van de auto
en [medeverdachte] kijkt, die kwam aanrennen met een jachtgeweer in zijn handen en in een
vloeiende beweging op de autoruit schoot.
[verdachte] heeft in dit verband ter zitting nog verklaard dat hij al weggedraaid zou zijn
van de auto, en dat hij niet heeft gezien dat de medeverdachte de auto beschoot. Ook heeft
hij – overigens eerst ter zitting – verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachte een
(vuur)wapen bij zich had. In het licht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank dit alles
echter onaannemelijk.
Het van een korte afstand afvuren van een jachtgeweer op de ruit van het achterportier waar
[slachtoffer 1] zojuist was ingestapt levert een groot risico op dat het hoofd en bovenlichaam van
[slachtoffer 1] geraakt zouden worden, delen van het lichaam waar zich vitale organen en belangrijke
bloedvaten bevinden, hetgeen naar algemene ervaringsregels tot de dood van [slachtoffer 1] kunnen
leiden. [slachtoffer 1] heeft ook daadwerkelijk ernstig en levensbedreigend letsel aan het gezicht en
de hals opgelopen en zonder medisch ingrijpen was er een reëel tot groot risico op
overlijden door obstructie van de ademweg. De rechtbank is van oordeel dat het gezamenlijk
handelen van [verdachte] en [medeverdachte] in de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke
verschijningsvorm zozeer gericht was op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer 1] , dat [verdachte]
hiermee de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van dit handelen zou komen te
overlijden ook bewust heeft aanvaard en dat zijn opzet daarop ook op zijn minst genomen in
voorwaardelijke zin gericht was.
De handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] getuigen van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om [slachtoffer 1] aan te vallen, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande kan bewezen worden verklaard dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven.
Poging tot moord?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te
staan dat iemand zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het
genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat
hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn
voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van
voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden
van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de
aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De
vaststelling dat iemand voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het
genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar
hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te
kennen.
Anders gezegd: voorbedachte raad betekent dat iemand gelegenheid heeft gehad om na te
denken over de betekenis en de gevolgen van wat hij wil gaan doen en dus niet heeft
gehandeld in een impuls. Staat dat vast, dan is het in het algemeen redelijk om aan te nemen
dat iemand van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over
de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen.
Van voorbedachte raad kan ook sprake zijn als iemand met tijd voor overleg een plan opmaakt om een ander doel te bereiken, en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedraging de dood van een ander zal veroorzaken.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Voorafgaand aan het schietincident, omstreeks 14:30 uur, werd door het Snapchat account van [verdachte] een foto en een video van de latere plaats delict aan [medeverdachte] verstuurd. De rechtbank trekt hieruit de conclusie er op dat moment een voorverkenning plaatsvond, waarvan de resultaten door [verdachte] met [medeverdachte] werden gedeeld. [verdachte] is vervolgens met [medeverdachte] , ieder voorzien van een potentieel dodelijk wapen, vanuit Den Haag naar Zoetermeer gereisd en omstreeks 16:27 uur op de parkeerplaats aan het [locatie 1] aangekomen. Daar hebben zij enkele minuten staan wachten totdat [slachtoffer 1] het parkeerterrein op kwam lopen waarna zij de confrontatie met Jaidy hebben opgezocht. [verdachte] zelf had een groot mes bij zich en heeft verklaard dat hij er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] ook een wapen zou dragen. [medeverdachte] ging er ook vanuit dat [slachtoffer 1] een wapen zou dragen.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] zich geruime tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit om – gewapend met een mes – met [medeverdachte] , die een schietklaar jachtgeweer bij zich had, de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken. Hij heeft gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap geven. [verdachte] heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Gelet op het voorgaande en nu van contra-indicaties niet is gebleken, neemt de rechtbank aan dat [verdachte] van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van voorbedachte raad.
Conclusie
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord.