ECLI:NL:RBDHA:2023:13646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.24838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenbewaring met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatregel

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in bewaring is gesteld op 25 augustus 2023. Verzoeker heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat op 5 september 2023 zal worden behandeld. Hij verzoekt om onmiddellijke invrijheidsstelling, omdat hij twijfelt aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 augustus 2023 de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken en hem een inreisverbod opgelegd voor tien jaar. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de rechtsgevolgen van het besluit op te schorten.

De voorzieningenrechter overweegt dat de behandeling van het beroep tegen de bewaringsmaatregel op 5 september 2023 al gepland staat en dat er geen reden is om vooruit te lopen op de inhoudelijke beoordeling van deze maatregel. De voorzieningenrechter stelt vast dat de procedure voor vreemdelingenbewaring met de grootst mogelijke spoed plaatsvindt, en dat verzoeker geen aanleiding heeft gegeven om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24838

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker vanwege de aan hem op 25 augustus 2023 opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verzoeker heeft tegen de maatregel beroep ingesteld. Deze maatregel duurt, voor zover bekend, nog voort en het beroep tegen die maatregel (zaaknummer NL23.24553) wordt op 5 september 2023 bij deze rechtbank en zittingsplaats op zitting behandeld.
1.1.
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter zijn onmiddellijke invrijheidsstelling te bevelen.
1.2.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek. [1]

De totstandkoming van het verzoek

2. Bij besluit van 21 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van verzoeker ingetrokken, bepaald dat verzoeker Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat alle rechtsgevolgen van het besluit van 21 augustus 2023 worden opgeschort totdat op zijn bezwaarschrift is beslist. Bij uitspraak van 25 augustus 2023 (zaaknummer NL23.24016) heeft de voorzieningenrechter van deze zittingsplaats de ordemaatregel getroffen dat het de staatssecretaris verboden is verzoeker uit te zetten totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening definitief is beslist. Voor een verderstrekkende ordemaatregel, zoals opheffing van de bewaring, zag de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3. Op 25 augustus 2023 is aan verzoeker de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 opgelegd. Verzoeker heeft zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als volgt toegelicht. In het kader van het beroep tegen de maatregel heeft verzoeker de rechtbank onder andere verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Deze zien op de kwestie of de maatregel van bewaring de toets aan het Unierecht kan doorstaan omdat voldoende kenbaar moet zijn op welke juridische grond een vreemdeling in bewaring wordt gesteld terwijl dat volgens verzoeker bij de grond als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet het geval is en of, als verwijdering van de vreemdeling niet is toegestaan, bewaring met als doel uitzetting gelet op artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn dan rechtmatig is. Deze vragen maken volgens verzoeker dat er moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van zijn inbewaringstelling. Omdat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling niet met absolute zekerheid vaststaat, moet, gelet op zijn belangen, het recht op vrijheid prevaleren en bij wijze van voorlopig oordeel de bewaring van verzoeker worden opgeheven. Verzoeker stelt, onder verwijzing naar de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Abdida [2] en Gnandi [3] , dat zonder het treffen van een voorlopige voorziening, zijn daadwerkelijke rechtsbescherming in het geding komt. Ook heeft verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek verwezen naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
5. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige verzoek connex is aan het beroep tegen de maatregel van bewaring van 25 augustus 2023. Dit beroep staat gepland voor mondelinge behandeling bij deze rechtbank en zittingsplaats op 5 september 2023.
6. De voorzieningenrechter begrijpt verzoeker zo dat hij stelt dat de behandeling van het beroep tegen de bewaringsmaatregel op 5 september 2023 niet kan worden afgewacht vanwege de twijfel aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring die hij in het beroep heeft opgeworpen en de bescherming van zijn absolute grondrechten, gelet waarop hij met onmiddellijke ingang in vrijheid moet worden gesteld.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat de wijze van plannen van zaken in het kader van vreemdelingenbewaring op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 al met de grootst mogelijke spoed gebeurt, te weten zo snel mogelijk en in ieder geval binnen twee weken nadat verzoeker beroep heeft ingesteld tegen de bewaringsmaatregel. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat op deze wijze geen effectieve rechtsbescherming in het kader van vreemdelingenbewaring wordt geboden.
8. Bovendien ziet de voorzieningenrechter in dat wat verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding om door middel van het treffen van een voorlopige voorziening vooruit te lopen op de inhoudelijke beoordeling van de bewaringsmaatregel door de rechtbank op 5 september 2023. De verwijzing van verzoeker naar de uitspraken van de Afdeling doet daaraan niet af. Uit die uitspraken kan worden afgeleid dat in die zaken de behandeling van het hoger beroep langere tijd op zich zou laten wachten en dat is in het geval van verzoeker niet aan de orde nu de behandeling van zijn beroep tegen de maatregel van bewaring over een week plaatsvindt.
9. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook als kennelijk ongegrond afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.HvJ 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2453.
3.HvJ 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465.