ECLI:NL:RBDHA:2023:13572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.24305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van gezin met minderjarige kinderen in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan over de bewaring van een gezin met minderjarige kinderen op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet afdoende was, omdat de leeftijd en medische gesteldheid van de kinderen niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank stelde vast dat de moeder in bewaring was gesteld met het oog op een overdracht aan Zwitserland, maar dat de kinderen, gezien hun afhankelijkheid van hun moeder, niet automatisch in bewaring konden worden genomen zonder een zorgvuldige belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling dat medische hulp in detentie aanwezig is, onvoldoende was, vooral gezien de trauma's die de kinderen hadden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en kende een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van de eisers. De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.100,- aan de eisers en stelde de proceskosten vast op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.24305, NL23.24308 en NL23.24309

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Libanese nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Libanese nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Libanese nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer],
hierna tezamen: ‘eisers’
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluiten van 24 augustus 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 30 augustus 2023 heeft verweerder de bewaringsmaatregel opgeheven omdat eisers zijn overgedragen aan Zwitserland.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Loth, als waarnemer voor hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregelen nodig zijn, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft ten grondslag gelegd dat eisers:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3f. zich zonder noodzaak hebben ontdaan van hun reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Grondslag
2. De rechtbank is van oordeel dat eisers vallen onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu op grond van het Eurodac-resultaat kon worden vastgesteld dat een ander land (Zwitserland) verantwoordelijk is voor de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming. Zwitserland is hier bovendien op 7 maart 2023 mee akkoord gegaan.
Gronden
3. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3f, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden 3k, 3m en 4a daarom onbesproken.
5.1.
Eisers hebben immers, nu zij niet beschikken over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk kunnen maken dat zij via de voorgeschreven wijze Nederland zij binnengekomen (3a) en bovendien verklaart eiseres dat zij haar paspoort heeft verscheurd (3f). Ook stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eisers geen vaste woon- of verblijfsplaats hebben, nu eisers niet staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) (4c). Verder is duidelijk dat eisers niet beschikken over voldoende middelen van bestaan nu zij te kennen hebben gegeven geen geld te hebben (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen noodzaak was om het gezin met minderjarige kinderen in bewaring te stellen. Volgens eisers heeft de verzwaarde belangenafweging niet deugdelijk plaatsgevonden en is deze ten onrechte in het nadeel van eisers uitgevallen, onder meer omdat de medische gesteldheid van eisers niet voldoende bij deze afweging betrokken is.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bewaring, gezien de uiterste overdrachtsdatum, noodzakelijk was. Daarbij acht verweerder het van belang dat de overdracht al tweemaal niet is doorgegaan en dat er vier zware gronden voor inbewaringstelling zijn. Nu bij de inbewaringstelling is ingezet op het behandelen van het gezin als één sociale eenheid en daaruit afgeleid wordt dat de kinderen geen tegengesteld belang hebben ten opzichte van hun moeder zijn volgens verweerder de belangen van de kinderen voldoende bij de besluitvorming betrokken.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat artikel A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (A) een versterkte mate van terughoudendheid bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen en extra aandacht voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregel vereist. Rekenschap moet worden gegeven van de individuele omstandigheden van het geval waarbij in ieder geval de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling van het gezin worden meegewogen.
6.3.
De rechtbank is niet afdoende gebleken van het bij de belangenafweging betrekken van de leeftijd van de kinderen, de medische gesteldheid van de kinderen of de blijk van medewerking die de moeder kenbaar heeft gemaakt aan Vluchtelingenwerk, het COA en de DT&V. In de maatregelen wordt als uitgangspunt genomen dat eiseres met het oog op overdracht in bewaring wordt gesteld en dat de kinderen, gezien hun afhankelijkheid en bij gebrek aan een tegengesteld belang, met hun moeder mee in bewaring moeten. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het wenselijk is het gezin in zijn geheel over te dragen maar gaat daarbij voorbij aan de wenselijkheid van bewaring - met het oog op de aanwezigheid van minderjarige kinderen - voorafgaand aan deze overdracht. Hierbij hadden o.a. de jonge leeftijd van de kinderen en de medische omstandigheden van [naam] (waarop in het gehoor ook niet is doorgevraagd) kenbaar moeten worden betrokken. De enkele stelling dat medische hulp in detentie aanwezig is, is in dit geval onvoldoende. Eiseres gaf immers aan dat haar zoon een trauma heeft en zonder doorvragen kon verweerder ook niet onderzoeken hoe zich dit verhield met het plaatsen van een kind van 5 jaar oud in vreemdelingenbewaring in Zeist. Uit het enkele gegeven dat er gronden zijn om de moeder in bewaring te stellen volgt in ieder geval niet dat haar kinderen automatisch kunnen volgen simpelweg omdat zij afhankelijk zijn.
6.4.
Ten aanzien van de door verweerder aangedragen uiterste overdrachtsdatum van begin september 2023 acht de rechtbank relevant dat de DT&V op 1 augustus 2023 al bekend was met het feit dat eiseres wilde meewerken aan overdracht. Een medewerker van Vluchtelingenwerk heeft hierover gesproken met een medewerker van DT&V en Vluchtelingenwerk heeft aangedrongen op (nogmaals) gefaciliteerd vertrek. Nu verweerder wijst op de noodzakelijkheid van de bewaring vanwege het bijna verstrijken van de overdrachtsdatum had verweerder de hiervoor genoemde gang van zaken ook moeten betrekken. Gelet op de overwegingen 6.3 en 6.4 acht de rechtbank de motivering van de maatregel onvoldoende. De maatregel is als gevolg daarvan onrechtmatig.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 7 x € 100,00- (verblijf detentiecentrum) = € 700,00,- x 3 eisers dus € 2.100,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00- en een wegingsfactor 1). Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhangende zaken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.100,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.