ECLI:NL:RBDHA:2023:13500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
NL23.19831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.H.T. van Boxmeer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming voor verzoekster in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die tijdelijk beschermd is op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat haar recht op tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 september 2023. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde haar rechten te verliezen voordat het beroep op de hoofdzaak was behandeld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, aangezien verzoekster niet meer op de rechten kan terugvallen die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde na de genoemde datum. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van verzoekster om de gemeentelijke opvangvoorzieningen te behouden en haar recht om te mogen werken zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze voorzieningen per 4 september 2023 te beëindigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is bekendgemaakt op 1 september 2023, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak betreft belangrijke juridische aspecten van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met specifieke verwijzingen naar Europese richtlijnen en uitvoeringsbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19831

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 3 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 [2] eindigt op 4 september 2023.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat het recht van verzoekster op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Dit betekent dat verzoekster vanaf 4 september 2023 geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoekster niet kan worden afgehandeld voordat het recht van verzoekster op tijdelijke bescherming eindigt. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om de gemeentelijke opvangvoorzieningen te laten voortduren en het recht om te mogen werken te behouden zwaarder dan het belang van verweerder om die voorzieningen per 4 september 2023 te beëindigen voordat op het beroep is beslist. Niet valt namelijk uit te sluiten dat het beroep zal slagen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837,- bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,00 (achthonderdzevenendertig euro).
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.