ECLI:NL:RBDHA:2023:13490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
AWB 22/7998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende onderbouwing van familiebanden en verblijfsomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de IND. Eiser, die een visum had aangevraagd om zijn familie in Nederland te bezoeken, kreeg te horen dat zijn aanvraag was afgewezen omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd van het doel en de omstandigheden van zijn verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet in staat was om de vereiste documenten te overleggen die zijn relatie met de referenten onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de redenen voor afwijzing, zoals genoemd in de Visumcode, voldoende waren om de aanvraag te weigeren. Eiser had aangevoerd dat hij wel degelijk het doel van zijn verblijf had aangetoond, maar de rechtbank was van mening dat de eisen van de verweerder niet onredelijk waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.S.K. Jap A Joe),
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; procesvertegenwoordiging IND, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 9 december 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 november 2021 tot afgifte van een visum kort verblijf afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de heer [referent 1] en mevrouw [referent 2] (referenten) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 29 november 2021 een visum voor kort verblijf aangevraagd om de heer [referent 1] en mevrouw [referent 2] (referenten) te bezoeken. Eiser is een achterneef van referent.
3. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan en afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, aanhef onder ii, en onder b, van de Visumcode. [1] Volgens verweerder heeft eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Verder bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, omdat niet is gebleken van sociale en economische binding met Marokko.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op de in rechtsoverweging 3 genoemde gronden. Eiser heeft volgens verweerder de relatie met referent niet met stukken aannemelijk gemaakt en zijn verblijfsomstandigheden onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
5. Eiser voert aan dat het hij wel het doel van zijn verblijf heeft aangetoond: hij komt zijn familie in Nederland bezoeken om kennis te maken met Nederland. Verder heeft eiser de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf duidelijk gemaakt: hij verblijft bij referent. Eiser voert aan dat verweerder teveel informatie vraagt voor een eenvoudig bezoek aan Nederland.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 14 van de Visumcode volgt dat de bewijslast bij eiser ligt om aan te tonen dat hij aan de vereisten voor het gevraagde visum voldoet. Eiser heeft het visum aangevraagd met als doel familiebezoek. Het is gezien de bewijslastverdeling dus aan eiser om het doel van zijn verblijf aan te tonen en stukken te overleggen die de relatie tussen hem en referenten aantonen. Dit heeft eiser niet gedaan. De rechtbank acht het, gezien het door eiser opgegeven reisdoel, niet onredelijk dat verweerder aan eiser vraagt om zijn familiebanden te onderbouwen.
7. De rechtbank stelt vast dat de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode genoemde redenen ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. De door verweerder toegepaste afwijzingsgrond draagt de beslissing tot afwijzing van de aanvraag zelfstandig, waardoor de andere door verweerder toegepaste afwijzingsgronden (en de daartegen gerichte beroepsgronden) niet meer besproken hoeven te worden.
8. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten aanzien van directe familieleden van eiser wel visa kort verblijf heeft verstrekt. Deze enkele stelling verandert de beslissing van de rechtbank niet omdat eiser zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd terwijl dat wel op zijn weg is gelegen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.