ECLI:NL:RBDHA:2023:13490
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende onderbouwing van familiebanden en verblijfsomstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de IND. Eiser, die een visum had aangevraagd om zijn familie in Nederland te bezoeken, kreeg te horen dat zijn aanvraag was afgewezen omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd van het doel en de omstandigheden van zijn verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet in staat was om de vereiste documenten te overleggen die zijn relatie met de referenten onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de redenen voor afwijzing, zoals genoemd in de Visumcode, voldoende waren om de aanvraag te weigeren. Eiser had aangevoerd dat hij wel degelijk het doel van zijn verblijf had aangetoond, maar de rechtbank was van mening dat de eisen van de verweerder niet onredelijk waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.