ECLI:NL:RBDHA:2023:13462
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Oezbeekse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen en gebrek aan bewijs
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Oezbeekse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in 1994, heeft op 30 april 2022 asiel aangevraagd, omdat hij problemen ondervond met een investeerder in Oezbekistan. De rechtbank heeft op 25 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn problemen met de investeerder ongeloofwaardig zijn. De eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat hij bij terugkeer naar Oezbekistan een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank stelt vast dat de eiser zijn asielaanvraag pas maanden na zijn binnenkomst in Nederland heeft ingediend, terwijl de problemen met de investeerder al bestonden. Dit wordt door de rechtbank als een belangrijke factor gezien in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de eiser.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat de eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van de eiser om vergoeding van proceskosten af. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.