ECLI:NL:RBDHA:2023:13438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
22-6440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning wegens niet-naleving wettelijke voorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Jamaicaanse man geboren in 1963, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn partner. De staatssecretaris heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat eiser niet voldeed aan de wettelijke voorschriften. Eiser was twee keer niet verschenen op afspraken bij het IND-loket en had geen leges betaald.

Eiser heeft tegen het besluit van de staatssecretaris bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank en ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 10 mei 2023 is eiser echter niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris eiser voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn aanvraag compleet te maken en dat het niet verschijnen van eiser op de afspraken en het niet betalen van leges redengevend zijn voor de beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gehandeld en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer is. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/6440 (beroep) en AWB 22/1915 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning met als doel “verblijf als familie- of gezinslid” niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 3 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 22/6440). Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (AWB 22/1915).
De rechtbank heeft alleen het beroep op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande mededeling, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1963 en heeft de Jamaicaanse nationaliteit. Hij wenst verblijf bij zijn partner en heeft hiervoor een verblijfvergunning aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag [1] . Eiser is twee keer niet verschenen op de afspraak om de aanvraag compleet te maken bij het IND-loket en hij heeft geen leges betaald.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Hij heeft verweerder per fax verzocht om uitstel te verlenen voor het aanleveren van nadere stukken en voor het maken van een nieuwe afspraak bij het IND-loket. Verweerder heeft op 22 februari 2022 uitstel gegeven tot 8 maart 2023. Nog voordat deze termijn is verstreken heeft verweerder besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Het was toen niet meer mogelijk nadere stukken in te dienen en de leges te betalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in overweging. Verweerder heeft eiser per brief van 28 januari 2022 in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag compleet te maken. Verweerder heeft eiser vervolgens per brief van 31 januari 2022 ervan op de hoogte gesteld dat hij op 15 februari 2022 bij het IND-loket terecht kon, onder meer om de leges te kunnen voldoen. Eiser heeft op 14 februari 2022, in twee afzonderlijke brieven, om uitstel gevraagd. De eerste brief van eiser richtte zich tegen verweerders brief van 28 januari 2022. Hierin werd gevraagd om uitstel voor het aanleveren van de stukken. De tweede brief richtte zich tegen verweerders brief van 31 januari 2022. Eiser verzocht in deze brief om uitstel van het betalen van de leges bij het IND-loket. Verweerder reageerde vervolgens per brief op 22 februari 2022. In deze brief van verweerder stond dat het een reactie was op de brief van eiser die gericht was op verweerders brief van 28 januari 2022. In de betreffende brief van eiser werd verzocht om uitstel voor het aanleveren van de stukken. Verweerder heeft hiervoor uitstel verleend tot 8 maart 2022.
5. Hieruit blijkt dat verweerder met zijn brief van 22 februari 2022 enkel uitstel heeft verleend voor het aanleveren van de stukken. Deze brief was immers nadrukkelijk een reactie op de brief die gericht was op het verzoek de stukken op een later tijdstip aan te leveren. Dat met deze brief niet ook uitstel is verleend voor de betaling van leges bij het IND-loket, had dan ook redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn voor eiser, temeer nu hij wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde. Bovendien heeft verweerder per brief van 15 februari 2022, nadat eiser niet verscheen bij het IND-loket, hiervoor een nieuwe datum – 25 februari 2022 – doorgegeven. Nadat eiser ook op deze laatstgenoemde datum zonder verdere reactie of bericht niet verschenen was en nu hij de leges nog steeds niet had betaald, heeft verweerder terecht besloten de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Dat de (verlengde) termijn om nadere stukken aan te leveren op dat moment nog niet was verstreken, doet hier niet aan af.
Wat is de conclusie?
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [2]
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.