3.1.In het verlengde hiervan heeft eiser aangevoerd dat, nu verweerder heeft miskend dat sprake is van een ontvankelijk bezwaarschrift, het bezwaar van eiser tegen de weigering hem een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Verweerder dient daarom alsnog onderzoek te doen naar de stukken die bij de aanvraag zijn overgelegd. Eiser is ten onrechte geen verblijfsvergunning voor langdurige ingezetene verleend. Hij heeft bij zijn aanvraag reeds verzocht, onder verwijzing naar het Chakroun-arrest, rekening te houden met zijn individuele situatie. Hij heeft voldoende aangetoond dat het zeer onwaarschijnlijk is dat hij ten laste zal komen van de sociale bijstand. Ter zitting wordt aangevoerd dat tegenwerping van het verblijfsgat in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel dan wel dat het bestreden besluit niet inzichtelijk maakt dat is beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een andere uitkomst kunnen leiden. Tot slot had eiser de mogelijkheid dienen te krijgen gehoord te worden en zijn aanvraag toe te lichten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser na afloop van de bezwaartermijn het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 1 heeft ingediend.
5. Om de vraag te beantwoorden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is neemt de rechtbank het volgende in overweging. Artikel 3.99, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikel 3.26 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000) bepalen dat de aanvraag van een vreemdeling tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor arbeid als kennismigrant wordt ingediend door tussenkomst van de erkende referent. In dit geval is de erkende referent de werkgever van eiser. Niet in geschil is dat de werkgever van eiser de aanvraag voor hem heeft ingediend en per brief van 28 februari 2019 is ingelicht over de inhoud van het primaire besluit 1, dat vervolgens bekend wordt gemaakt door uitreiking van het verblijfsdocument. In geschil is of verweerder verplicht was om ook eiser een afschrift van deze brief toe te sturen. Eiser beroept zich in dit verband op artikel 4:8 van de Awb. Dit artikel regelt hoe het bestuursorgaan moet omgaan met iemand die belanghebbende is bij een beschikking, maar deze niet heeft aangevraagd. Uit de weergegeven toepasselijke regelgeving volgt echter dat de werkgever namens eiser de aanvraag doet. Dit betekent dat – ondanks dat de werkgever degene is die feitelijk de aanvraag indient – eiser rechtens moet worden aangemerkt als degene die de aanvraag heeft gedaan. Dit is vergelijkbaar met het geval waarin eiser een aanvraag zou doen door tussenkomst van een gemachtigde of referent. Daarom is artikel 4:8 van de Awb niet van toepassing op deze situatie en hoefde verweerder eiser niet te berichten op een andere wijze dan hij heeft gedaan.
6. De rechtbank overweegt verder dat verweerder het besluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Artikel 3.104, eerste lid, van het Vb 2000 bepaalt dat bekendmaking van het besluit op de aanvraag van verlenging van een verblijfsdocument bekend wordt gemaakt door uitreiking van het verblijfsdocument.Daarnaast wordt een referent, indien deze de aanvraag feitelijk heeft ingediend, op de hoogte gesteld van het besluit. Verweerder heeft de werkgever per brief op de hoogte gesteld van het besluit de verlenging met ingang van 4 januari 2019 te verlenen en van het daardoor ontstane verblijfsgat. Ook de reden voor het ontstaan van het verblijfsgat is gegeven, namelijk omdat desgevraagd door de werkgever geen reden is gegeven voor de te late indiening van de aanvraag en deze te late indiening daarom aan eiser wordt toegerekend. Eiser heeft het verblijfsdocument vervolgens opgehaald bij het IND-loket. Nu verweerder het besluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt en eiser hiertegen verder geen gronden heeft aangevoerd, is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
7. Hierbij is verder nog van belang dat eiser in ieder geval wist dat het besluit was genomen als gevolg van de afgifte van het verblijfsdocument. Voor zover tussen de werkgever en eiser ten tijde van belang geen informatie is gedeeld over de verdere inhoud en implicaties van het besluit en de mogelijkheid om hiertegen rechtsmiddelen aan te wenden, dient dit voor rekening en risico van eiser te blijven. Fouten door of miscommunicatie met een referent zijn in de regel immers geen reden om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.Doordat eiser geen inzicht heeft gegeven in het verloop van de communicatie tussen hem en zijn werkgever, kan bovendien niet uitgesloten worden dat hij de informatie van zijn werkgever wel heeft gekregen, maar niet op waarde heeft geschat. In ieder geval lag het op zijn weg om deze informatie van zijn werkgever te verkrijgen en zo nodig advies in te winnen over zijn rechtspositie.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Verweerder heeft de aanvraag om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen omdat eiser als gevolg van het meergenoemde verblijfsgat van vier dagen niet voldoet aan de voorwaarde dat hij voorafgaande aan zijn vergunningaanvraag gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland moet hebben gehad.Eiser heeft aangevoerd dat het wrang is dat het relatief korte verblijfsgat voor verweerder doorslaggevend is, nu op grond van het nieuwe beleidover het verlengen van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zoals weergegeven in paragraaf B1/6.1 van de Vc 2000, geen verblijfsgat zou zijn ontstaan. Dit omdat verweerder op grond van dit beleid de verlengingsaanvraag als tijdig ingediend beschouwt en de verblijfsvergunning aansluitend verlengt, als de vreemdeling die aanvraag uiterlijk vier weken na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn vergunning indient.
10. De rechtbank overweegt dat – anders dan verweerder ter zitting heeft aangegeven – onder het nieuwe beleid inderdaad geen verblijfsgat zou zijn ontstaan, nu eiser zijn aanvraag vier dagen – en dus minder dan vier weken – te laat heeft ingediend. De rechtbank wijst er verder op dat deze versoepeling van het beleid volgens de daarbij gegeven toelichtingvoortkomt uit de wens om meer maatwerk te leveren en om de proportionaliteit en de gevolgen van het verblijfsgat meer in ogenschouw te nemen. Gelet op de datum van inwerkingtreding kon dit beleid niet toegepast worden bij het primaire besluit 1. Nu het bezwaar daartegen terecht niet-ontvankelijk is verklaard, moet de rechtbank evenals verweerder uitgaan van het ontstane verblijfsgat. Dit laat echter onverlet dat verweerder beleidsvrijheid heeft bij het al dan niet tegenwerpen van het vereiste van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf. Dit betekent ook dat indien sprake is van bijzondere omstandigheden afgeweken kan worden van dit vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de zojuist weergegeven (reden voor) versoepeling van het beleid omtrent verlengingen – dat ten tijde van het bestreden besluit wel in werking was getreden – in combinatie met het feit dat sprake is van een kort verblijfsgat waarin eiser materieel nog steeds voldeed aan de verblijfsvoorwaarden, dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Hierdoor is onverkorte toepassing van het beleid onevenredig met de daarmee te dienen doelen. Verweerder kon daarom niet in redelijkheid op basis van het verblijfsgat de afwijzing van eisers aanvraag om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen handhaven in het bestreden besluit. Het bestreden besluit moet om die reden worden vernietigd. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft het bezwaar tegen het primaire besluit 2 echter ten onrechte ongegrond verklaard. Het beroep is om die reden gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 2. Verweerder dient een nieuw besluit op dit onderdeel van het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu nader onderzoek nodig is om te beoordelen of eiser aan de overige vereisten van de gevraagde vergunning voldoet, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien dan wel een bestuurlijke lus toe te passen.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaal van € 2092,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van
€ 837,- met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen verzoekschrift met een waarde van € 837,- met een wegingsfactor 0,5, omdat het verzoekschrift werd ingediend zodat eiser zijn procedure in Nederland kon afwachten).
14. Het betaalde griffierecht voor het instellen van beroep moet verweerder vergoeden. Wegens onduidelijkheid over het moment van de betaling van het griffierecht voor de voorlopige voorziening, is dit door de rechtbank eerder teruggeboekt. Het is daarna niet opnieuw geïnd. Verweerder hoeft dit bedrag daarom niet te vergoeden.