ECLI:NL:RBDHA:2023:13406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
09/166026-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door doorrijden bij rood verkeerslicht met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 november 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed door een rood verkeerslicht en botste tegen een bromfietser, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een staat van onoplettendheid verkeerde, waardoor hij het verkeerslicht niet opmerkte. Het verkeerslicht had al twaalf seconden op rood gestaan voordat de aanrijding plaatsvond. De rechtbank concludeerde dat het gedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, wat leidde tot de schuld aan het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van twee jaar, en moest een geldbedrag van € 3.000,- storten in het Fonds Slachtofferhulp. De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/166026-22
Datum uitspraak: 6 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1936 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 23 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Janse naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 november 2021 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg(en), de kruising van de Churchilllaan met de Cornelis Schuytlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- hij heeft geen gevolg gegeven aan een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht en/of (vervolgens) en/of heeft hij geen voorrang verleend aan een overstekende bromfietser en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising rijdende bromfietser, te weten [slachtoffer]
is aangereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gecompliceerde breuken aan het (rechter)onderbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 november 2021 te Leiden als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg(en), de kruising van de Churcilllaan met de Cornelis Schuytlaan , als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- hij heeft geen gevolg gegeven aan een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising rijdende bromfietser, te weten [slachtoffer] , is gebotst waardoor die [slachtoffer] lichamelijk letsel, te weten gecompliceerde breuken aan het (rechter)onderbeen, en/of schade werd toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, waarbij sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft bepleit dat de ondergrens van schuld in het verkeer, te weten aanmerkelijke onvoorzichtigheid, niet wordt gehaald. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer 2] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 53).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 augustus 2023, voor zover inhoudende:
Op 4 november 2021 reed ik op de Churchilllaan in Den Haag. Ik reed op de linker weghelft en later wilde ik naar rechts. Ik zag een groen licht, maar achteraf bleek dat verkeerslicht 150 meter verder te zijn, bedoeld voor een later kruispunt. Ik heb het rode verkeerslicht op de plaats van het ongeluk niet gezien. Ik wilde daar een baan opschuiven naar rechts. Ik heb het meisje op de bromfiets voor het eerst gezien op een afstand van tussen de vijf en tien meter.
2. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, behorend bij [nummer 1] , opgemaakt op 15 december 2021, los vermeld (integraal);
3. het proces verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 december 2021, voor zover inhoudende (p. 35 t/m 38) (integraal);
4. het geschrift, te weten een letselbeschrijving omtrent [slachtoffer] , (p. 41) (integraal).
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De verdachte heeft op 4 november 2021 een verkeersongeval veroorzaakt. Hij is doorgereden bij een rood uitstralend verkeerslicht. Toen de verdachte doorreed, heeft hij een bromfietser aangereden. De verdachte heeft verklaard het rood uitstralende verkeerslicht niet te hebben gezien. Het slachtoffer is met ernstige verwondingen naar het ziekenhuis gebracht.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerwet 1994 (hierna: WVW 1994), het aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank stelt het volgende vast.
De plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden is een overzichtelijk kruispunt. Het zicht wordt niet belemmerd en er is een open middenberm. De verkeerssituatie is, gezien vanaf de weg waarop de verdachte reed, geregeld met verkeerslichten. De verdachte reed over de Churchilllaan en hield zich aan de toegestane snelheid. De verdachte heeft het rood uitstralende verkeerslicht niet gezien en is doorgereden tot het moment dat hij met zijn auto het slachtoffer raakte. Op dat moment heeft de verdachte zijn auto geremd, maar toen was de aanrijding al een feit.
De rechtbank overweegt dat de wettelijke gedragsregels die de verdachte heeft overtreden, hebben bestaan uit het (onopzettelijk) negeren van het rode verkeerslicht en het niet verlenen van voorrang aan het kruisende verkeer. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat het verkeerslicht al minimaal twaalf seconden rood uitstraalde. Het is een algemeen geldende verkeersregel om doorlopend oplettend te zijn op verkeerssituaties en overige verkeersdeelnemers. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet enkel eenmalig een verkeerslicht (dat op rood stond) heeft gemist, maar dat de verdachte in een langere staat van onoplettendheid verkeerde waarin hij het verkeerslicht niet heeft gezien. Die staat van onoplettendheid heeft, gelet op de tijd dat het verkeerslicht rood uitstraalde, minimaal twaalf seconden geduurd. De verdachte heeft voor die onoplettendheid ook een verklaring gegeven: hij was bezig met een verplaatsingsmanoeuvre op de weg, opschuivend naar rechts. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zijn aandacht gevestigd had op verkeer op de rechterweghelft, de weg waar hij naartoe wilde opschuiven. Daarmee heeft de verdachte onvoldoende aandacht gehad voor overige verkeerstekens, verkeersdeelnemers en verkeerslichten. De verdachte had in de twaalf seconden dat het verkeerslicht op rood stond, ten minste op een enkel moment moeten zien dat het rood was en had met zijn auto moeten stoppen. Dit geldt te meer nu er sprake was van de situatie van een naderend kruispunt, waarbij verkeer van andere richtingen te verwachten is.
Het samenstel van deze gedragingen van de verdachte levert aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag op. Het verkeersongeval is daarom aan de schuld van de verdachte te wijten.
Letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten meerdere gecompliceerde breuken aan het rechteronderbeen en het feit dat het slachtoffer hiervoor meerdere keren is geopereerd, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen verklaard.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde primaire feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 4 november 2021 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de kruising van de Churchilllaan met de Cornelis Schuytlaan , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en
- hij heeft geen gevolg gegeven aan een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht en (vervolgens) heeft hij geen voorrang verleend aan een overstekende bromfietser en
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising rijdende bromfietser, te weten [slachtoffer] , is aangereden, waardoor
bij[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten gecompliceerde breuken aan het (rechter)onderbeen, is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 160 uren met een proeftijd van twee jaar. Naast de algemene voorwaarde heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de bijzondere voorwaarde wordt opgelegd om een geldbedrag van € 3.000,- te storten in het Fonds Slachtofferhulp en dat daarvan binnen een termijn van zes maanden een betalingsbewijs (via zijn raadsvrouw) wordt overgelegd aan het Openbaar Ministerie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde feit, toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft zich onverantwoordelijk gedragen in het verkeer, waarbij een bestuurder van een bromfietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voor de verdachte, andere verkeersdeelnemers en de samenleving als geheel moet duidelijk zijn dat dergelijk gedrag in het verkeer onaanvaardbaar is.
De rechtbank heeft het slachtoffer gehoord op zitting. Uit haar verklaring blijkt dat de gevolgen van het verkeersongeval nog altijd groot zijn en het is onduidelijk in hoeverre zij volledig zal herstellen. Niet alleen de fysieke aspecten zijn voor het slachtoffer nog voelbaar, maar ook mentaal heeft zij het moeilijk. Het slachtoffer is nog steeds herstellende met wekelijkse behandelingen, fysiotherapie en littekenbehandeling.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 juli 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft oog voor de gevolgen van het verkeersongeval op de verdachte. De rechtbank erkent dat ook voor de verdachte de gevolgen van het ongeval groot zijn geweest. De verdachte heeft geen kwade bedoelingen gehad toen hij het verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte heeft spijt betuigd, verantwoordelijkheid genomen en staat in positief contact met het slachtoffer.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is bij overtreding van artikel 6 WVW 1994 in het geval van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel als uitgangspunt vermeld een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hierna: OBM) van drie maanden.
Gelet op het hiervoor overwogene en de leeftijd van de verdachte, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke straf niet passend. De rechtbank acht toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht echter ook niet passend. Daarvoor is de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de verdachte te groot en zijn de gevolgen voor het slachtoffer te ernstig. Ter zitting is duidelijk geworden dat de verdachte enige tijd zijn rijbewijs heeft moeten inleveren en daarna verschillende malen en op verschillende wijzen getest is op zijn rijvaardigheid door het CBR. Om die reden acht de rechtbank een OBM, ook in voorwaardelijke vorm, niet passend.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van ‘zeer onvoorzichtig rijgedrag’. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van ‘aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag’. Om die reden zal de straf lager zijn dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van 120 uren passend en geboden. Aan deze voorwaardelijke straf wordt een proeftijd van twee jaar gekoppeld waarin de algemene voorwaarde geldt dat de verdachte geen strafbare feiten mag plegen. De rechtbank zal ook een bijzondere voorwaarde opleggen. Die voorwaarde houdt in dat de verdachte binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een geldbedrag van € 3.000,- moet storten in het Fonds Slachtofferhulp en daarvan (via zijn raadsvrouw) een bewijs naar het Openbaar Ministerie (of rechtstreeks aan de officier van justitie) moet sturen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de maximale geldboete die voor het feit kan worden opgelegd en met de draagkracht van de verdachte.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van 120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) dagen;
bepaalt dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2(
twee) jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een geldbedrag van € 3.000,- moet storten in het Fonds Slachtofferhulp en daarvan (via zijn raadsvrouw) een bewijs naar het Openbaar Ministerie (of rechtstreeks aan de officier van justitie) moet sturen;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Herfkens, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ferwerda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2023.