Uitspraak
Rechtbank den haag
1.de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
Stichting VBV Derdente Apeldoorn,
1.De procedure
2.De feiten
voorzover daarop geen strafrechtelijk beslag (meer) rust’.
wettigbewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van de 23 in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde auto’s en spreekt de verdachte daarvan vrij.
ten behoeve van de rechthebbende’ de bewaring gelast van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven handelsvoorraad en de op 22 februari 2016 in beslag genomen goederen.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
verkoopprijzen van 2022 te nemen als uitgangspunt voor een schadeberekening. Hoogstens gaat het naar voorlopig oordeel om vergoeding van
inkoopprijzen. In het licht van het feit dat grofweg de helft van de in beslag genomen goederen (en dan ook nog het verkoopbare deel) in 2022 voor minder dan € 50.000 is geveild, valt af te leiden dat het ook voor [de vennootschap] mogelijk zou moeten zijn zich weer een flinke startvoorraad te verwerven voor een vergelijkbaar bedrag. Voor separate vergoeding van omzetderving is naar voorlopig oordeel in het geheel geen plaats. Daargelaten dat gemiste omzet als zodanig niet als schade valt aan te merken, heeft de Staat er terecht op gewezen dat [de vennootschap] geen aanspraak kan maken op gederfde winst. Het beslag in 2016 is immers rechtmatig gelegd. Het was gebaseerd op een redelijk vermoeden van schuld, terwijl niet kan worden gezegd dat de verdenking waarop het optreden van het Openbaar Ministerie berustte achteraf bezien ongefundeerd was. [vennoot] is immers uiteindelijk veroordeeld voor opzetheling van een gestolen auto, en verder is vastgesteld dat zich veel gestolen goederen in de voorraad bevonden. Daarmee kan niet worden gesteld dat van de onschuld van [vennoot] ten aanzien van alle feiten is gebleken en daarmee was het strafvorderlijk handelen niet onrechtmatig.