ECLI:NL:RBDHA:2023:13310
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van familierelatie en economische binding
In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit, op 12 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om meneer [naam referent] te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 24 mei 2022 afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een visum voldeed. De minister stelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd van het doel van zijn verblijf en dat hij niet kon aantonen dat hij Nederland tijdig zou verlaten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde het bezwaar kennelijk ongegrond.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 7 juni 2023 de zaak heeft behandeld. Eiser was niet aanwezig, maar zijn referent was wel aanwezig. Eiser stelde dat hij zijn familierelatie met de referent had aangetoond door middel van geboorteakten en een verklaring van verwantschap. Daarnaast beweerde hij dat hij een sterke economische binding met Marokko had, omdat hij een bedrijfspand huurt en handelt in groente en fruit. De rechtbank moest beoordelen of de minister de visumaanvraag terecht had afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat de minister de afwijzing van de visumaanvraag terecht had gedaan. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd van zijn verblijfsdoel en de minister had een ruime beoordelingsmarge. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de familierelatie te onderbouwen en dat eiser niet had aangetoond dat hij een sterke economische en sociale binding met Marokko had. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg zijn griffierecht niet vergoed. De rechtbank benadrukte dat de documenten die pas in beroep waren overgelegd, niet konden worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag.