ECLI:NL:RBDHA:2023:13308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
09/096065-21 en 96/128447-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal met braak, opzetheling en verkeersgevaarlijk gedrag

Op 5 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een 33-jarige man veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met braak, opzetheling en opzettelijk verkeersgevaarlijk gedrag. De man had met een gehuurd busje gereedschappen en bouwmaterialen ontvreemd, die hij in zijn opslagboxen had opgeslagen. Tijdens de rechtszaak werd een verweer over een vormverzuim verworpen, waarbij de verdediging aanvoerde dat de opslagboxen onrechtmatig waren doorzocht. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, aangezien de officier van justitie de doorzoeking had gelast en er voldoende verdenking was. Bij het bepalen van de straf hield de rechtbank rekening met het feit dat de misdrijven in 2021 hadden plaatsgevonden, dat de verdachte had meegewerkt aan de voorwaarden en dat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank legde een taakstraf van 160 uur op en een gevangenisstraf van 186 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte hen schade had berokkend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/096065-21 en 96/128447-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 5 april 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 22 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. C.J.M. van den Brûle naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 09/096065-21 (hierna: dagvaarding I) en 96/128447-21 (hierna: dagvaarding II). De tenlastelegging van dagvaarding I is gewijzigd op de terechtzitting van 22 augustus 2023. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 3 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van alle overige ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 is volgens de raadsvrouw onduidelijk of de aangetroffen voorwerpen in het busje de aangever (deels) toebehoren. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 op het standpunt gesteld dat de opslagboxen niet doorzocht mochten worden, nu hiervoor geen machtiging is afgegeven, dat er onvoldoende bewijs is voor diefstal (dagvaarding I, feit 3 primair) en dat geen sprake is van wetenschap dat de goederen door misdrijf waren verkregen (dagvaarding I, feit 3 subsidiair). Tot slot heeft de raadsvrouw betoogd dat het rijgedrag van de verdachte niet ernstig genoeg is om tot een bewezenverklaring van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) te komen.
3.3.
Vrijspraak feit 3 primair
De rechtbank is met betrekking tot het in dagvaarding I onder 3 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Zoals door de raadsvrouw en de officier van justitie is betoogd kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte was die de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen heeft weggenomen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage
(bijlage II)opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I feit 1
De politie heeft aan [aangever 1] gevraagd welke spullen zijn gestolen op 7 april 2021 en of de voorwerpen die in het gehuurde busje van de verdachte zijn aangetroffen, toebehoren aan [bedrijf] . Eén van de collega’s van [aangever 1] , [getuige] , heeft verklaard dat hij de in de bus aangetroffen voorwerpen herkent als spullen die lagen opgeslagen op het terrein van aangever. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat (tenminste een deel van) de pallets en ijzerwaren die in het bestelbus zijn aangetroffen toebehoren aan [bedrijf] .
De verdachte heeft verklaard dat hij wel oud ijzer en pallets heeft ingeladen, maar dat die buiten de omheining van [bedrijf] lagen en dat hij geen sloten of kabels heeft opengeslepen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gestolen goederen op een afgesloten terrein lagen, omgeven door hekken. Deze hekdelen waren aan elkaar bevestigd door middel van koppelstukken. [verbalisant] zag ter plaatse dat twee hekdelen geen koppelstuk hadden en een koppelstuk op de grond lag. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte het terrein heeft betreden door een koppelstuk van de hekdelen te halen. Daardoor is ook de braak bewezen.
Dagvaarding I, feit 2
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij goederen heeft weggenomen die toebehoorden aan [aangever 2] . De rechtbank zal de verdachte echter vrijspreken van het onderdeel ‘braak’. Hoewel in de aangifte staat dat de deuren met geweld zijn opengetrokken en braaksporen zijn aangetroffen, valt in de beschrijving van de camerabeelden te lezen dat de garagedeur wordt geopend. Daarbij wordt geen melding gemaakt van geweld of vernieling. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de deuren met geweld heeft opengetrokken.
Dagvaarding I, feit 3 subsidiair
Vormverzuim
De rechtbank is stelt allereerst vast dat bij het doorzoeken van opslagboxen geen sprake is van een doorzoeking waarbij de rechter-commissaris betrokken moet zijn. Een opslagbox is immers geen woning of een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning. Op grond van artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een officier van justitie een dergelijke ‘plaats’ doorzoeken. De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden van artikel 96c Sv is voldaan.
Blijkens het proces-verbaal van verdenking ( [nummer 1] , p. 347), bestond er een verdenking jegens de verdachte van een misdrijf als omgeschreven in artikel 67 lid 1 Sv. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen ( [nummer 2] , p. 324) dat de opslagboxen werden ‘doorzocht’ op last van de officier van justitie D. Kortekaas. Op de foto’s die bij het laatstgenoemde proces-verbaal zijn gevoegd, is te zien dat de opslagboxen tot de nok toe zijn gevuld met (mogelijk gestolen) voorwerpen. Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen volgt hieruit dat overgegaan kon worden tot doorzoeking van de opslagboxen.
De opslagboxen zijn dus niet onrechtmatig betreden en van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv is geen sprake.
Wetenschap criminele herkomst
De verdachte heeft verklaard geen wetenschap te hebben van de inhoud van de opslagboxen. Hij heeft kopieën gemaakt van de sleutels en heeft deze aan zijn compagnon gegeven, die hij in de gevangenis heeft ontmoet. Hij was alleen aanwezig bij de opslagboxen toen hij het huurcontract tekende en ook nog een keer op 6 april 2021. Hij wist niet dat in de boxen allemaal gestolen spullen lagen opgeslagen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte echter onaannemelijk en overweegt hiertoe als volgt.
Blijkens het procesdossier zijn twee opslagboxen waar de gestolen voorwerpen zijn aangetroffen gehuurd door de verdachte. Onder de verdachte zijn de sleutels van de opslagboxen aangetroffen. Op camerabeelden van 2 april 2021 is een rode bestelauto van Bo-Rent te zien en op beelden van 6 april 2021 is de verdachte herkend als de persoon die handelingen verricht bij zijn opslagbox ( [nummer 3] ). Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte vaker in een rode Bo-Rent-bestelbus reed. Dat lijkt erop te wijzen dat de verdachte wel degelijk vaker bij de opslagboxen kwam. Dat wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte dat de goederen die hij op 18 maart 2021 heeft gestolen op het [adres 2] in Den Haag ook zijn aangetroffen in de opslagboxen.
Maar zelfs als de rechtbank uitgaat van de verklaring van de verdachte dat hij kopieën van de sleutels heeft gemaakt en deze aan zijn compagnon gaf, kan hij verantwoordelijk worden gehouden voor de spullen die daar zijn aangetroffen. Door zo te handelen heeft hij een groot risico heeft genomen. Zijn compagnon is een persoon met een justitieel verleden, die hij heeft leren kennen in de gevangenis waar de compagnon vast zat voor vermogensdelicten. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze compagnon de opslagboxen zou gebruiken voor activiteiten die het daglicht niet konden verdragen, zoals het opslaan van gestolen goederen. Dat wordt ook bevestigd door de verklaring van de verdachte dat het zijn compagnon was die de gestolen spullen van [adres 2] in Den Haag naar de opslagboxen heeft gebracht.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte in elk geval voorwaardelijk opzet had op het voorhanden hebben van de in de opslagboxen aangetroffen gestolen voorwerpen.
Dagvaarding II
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Hoewel op grond van de bewijsmiddelen geen precieze snelheidsgegeven kunnen worden achterhaald, kan worden vastgesteld dat de verdachte de toegestane snelheid in aanzienlijke mate heeft overschreden. Tijdens de achtervolging zag de verbalisant dat hij ongeveer 60 km/uur reed terwijl de bestelbus van de verdachte steeds verder uitliep en zij op dat moment op een weg reden waar de toegestane snelheid 30 km/uur was. Met die hoge snelheid is de verdachte een weg ingereden, terwijl dat niet was toegestaan. De weg was namelijk een éénrichtingsweg, zoals ook stond aangegeven op meerdere C02-borden die de verdachte heeft gepasseerd, en de verdachte reed tegen de rijrichting in. Op deze weg hebben een fietser en een voetganger de berm in moeten springen en heeft een auto moeten uitwijken om de bestelbus te ontwijken. Eén van de achtervolgende agenten zag de bestelbus zelfs met vier wielen loskomen van de grond bij een verkeersdrempel.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aldus de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden (zoals hiervoor onder ‘a’ en ‘b’ bedoeld) en dat daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen (zoals hiervoor onder ‘d’ bedoeld), nu meerdere mensen de bestelbus moesten ontwijken.
Gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ook het dubbel opzet aanwezig was, namelijk het opzet om die verkeersregels te schenden en het opzet om dit in ernstige mate te doen (zoals hiervoor onder ‘c’ bedoeld).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van de verdachte als overtreding van artikel 5a WVW 1994 is aan te merken.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 subsidiair (dagvaarding I) en onder 1 primair (dagvaarding II) ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1
hij op 7 april 2021 te Wassenaar ijzerwaren en houten pallets, die aan [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2
hij
op18 maart 2021 te Den Haag uit de schuur behorend bij de woning aan [adres 2] twee fietsen en een wasmachine en een droger en een pannenset en een stofzuiger en nachtlampjes en kleding, die aan [aangever 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3 subsidiair
hij in de periode van 12 november 2020 tot en met 20 april 2021 in Nederland
- gereedschappen, waaronder een accu (merk Milwaukee),
- gereedschappen, waaronder zaagmachines (merk Festool),
- een rijbewijs t.n.v. [benadeelde partij 1] ,
- een deurombouw (merk Xinnix),
- flessen wijn en een computer (merk Apple Imac) en
- koffers en dozen met foto- en dia-materiaal en een zaagmachine (merk Metabo),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van
deze goederenwist dat
dezedoor misdrijf verkregen
goederen betroffen;
Ten aanzien van dagvaarding II:
1. primair
hij op 7 april 2021 te Wassenaar als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto (bestelauto)), daarmee rijdende op [locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- voortdurend met een veel te hoge snelheid te rijden en de
maximumtoegestane snelheid in aanzienlijke mate te overschrijden en
- meerdere malen tegen de rijrichting in te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 186 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, met bijzondere voorwaarden en een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van drie maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al werd ingehouden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de ernstige gevolgen die een onvoorwaardelijk gevangenisstraf heeft voor zijn huisvesting en werk. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de schending van de redelijke termijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen en heling van veel voorwerpen, met name gereedschappen. Verdachte heeft zijn gehuurde bestelbusje volgeladen met bouwmaterialen, gereedschappen en andere voorwerpen van waarde om deze vervolgens op te (laten) slaan in zijn opslagboxen. Diefstallen veroorzaken veel schade en overlast en heling maakt dit soorten feiten mogelijk. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit geldelijk gewin.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van 19 juli 2023 van de verdachte, waaruit blijkt dat hij al meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 20 augustus 2023 over de verdachte, waaruit blijkt dat sprake is van psychische problematiek en van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering rapporteert dat de verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden houdt, meewerkt aan begeleid wonen en een vast contract heeft bij zijn werkgever. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een meldplicht en begeleid wonen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf op te leggen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Op 7 april 2021 is de verdachte in verzekering gesteld. Vanaf dat moment mocht de verdachte verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Dit vonnis is gewezen op 5 september 2023. De termijn tussen de twee voornoemde data bedraagt 2 jaar en bijna 5 maanden. Daarmee is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Straf
Alles afwegende acht de rechtbank, mede gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals uit het reclasseringsadvies volgt en om te verdachte ervan te weerhouding zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf opleggen.
Voor oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid ziet de rechtbank – gelet op het tijdverloop sinds de bewezenverklaarde feiten – geen aanleiding.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De standpunten van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 87,50 gelet op de aangifte van de benadeelde partij. Verder is de vordering van [benadeelde partij 2] onvoldoende onderbouwd waardoor deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [bedrijf] slechts ten aanzien van de loonkosten van het personeel kan worden toegewezen, groot € 628,22. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze op andere diefstallen ziet en onvoldoende is onderbouwd.
7.2
De standpunten van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] primair op het standpunt gesteld de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 87,50 toewijsbaar is. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] heeft zij geen standpunt ingenomen. Tot slot heeft de raadsvrouw ten aanzien van de vordering van [bedrijf] zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van [benadeelde partij 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 219,23, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien niet vast staat dat het de verdachte is geweest die de portemonnee van [benadeelde partij 1] heeft gestolen. Daardoor is niet vast te stellen dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Vordering van [benadeelde partij 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en ter terechtzitting heeft hij een schadevergoeding van € 4.000,- gevorderd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij heeft tijdens de terechtzitting wel een mondelinge toelichting gegeven, maar de onderliggende schriftelijke stukken ontbreken. De vordering is dus onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Vordering van [bedrijf]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 25.862,22, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De genoemde schadeposten zien voornamelijk op diefstallen die eerder zijn gepleegd dan het onder dagvaarding I, feit 1 gepleegde feit. Zonder toelichting (die ontbreekt) is het de rechtbank niet duidelijk welke kosten verband houden met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in dagvaarding I onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in dagvaarding I onder 1, 2 en 3 subsidiair en in dagvaarding II onder 1 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
onder feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
onder feit 2:
diefstal;
onder feit 3, subsidiair:
opzetheling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II:
onder feit 1, primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
186 (HONDERDZESENTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 zich meldt bij Reclassering Nederland op de Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, waarbij de verdachte zich gedurende een jaar blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
 verblijft in Talenty of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
160 (HONDERDZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
80 (tachtig) dagen;
de vorderingen van de benadeelde partijen;
bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. J.P. Jansen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2023.