ECLI:NL:RBDHA:2023:13307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
NL23.23347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding na opheffing van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moest worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 16 augustus 2023 opgeheven, waarna de rechtbank zich beperkte tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de maatregel niet overeenkomstig de voorschriften was uitgereikt, omdat deze niet schriftelijk was toegelicht in een begrijpelijke taal voor de eiser. Dit gebrek leidde echter niet tot onrechtmatigheid, aangezien de eiser in staat was om beroep in te stellen en bijgestaan werd door een gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op voldoende gronden was gebaseerd, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 837,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23347

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 16 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 18 augustus 2023 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 augustus 2023 een verweerschrift ingediend. Op 23 augustus 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt vast dat de maatregel niet overeenkomstig de voorschriften van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is uitgereikt, nu deze niet schriftelijk is toegelicht in een taal die voor eiser begrijpelijk is en dat er dus sprake is van een gebrek. Dit leidt echter niet zonder meer tot de onrechtmatigheid van de maatregel. Immers, eiser heeft beroep kunnen instellen tegen de maatregel en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Daardoor is eiser door het gebrek niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [1] te passeren.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht vastgesteld dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is. Verweerder is dan ook bevoegd om aan eiser op deze grondslag een maatregel van bewaring op te leggen.
4. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft daartoe als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware grond 3k. Volgens eiser heeft hij niet gezegd dat hij niet zal meewerken. Hij heeft aangegeven dat hij liever in Nederland blijft en dat hij met zijn jongere broer wil reizen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het proces-verbaal van het gehoor bij voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat eiser geen medewerking heeft verleend bij een op 11 juli 2023 geplande overdracht aan Oostenrijk. Eiser is toen niet naar Schiphol vertrokken, omdat hij niet zonder zijn broer wilde reizen. De grond is daarom feitelijk juist.
6. Eiser betwist ook zware grond 3m. Daartoe wijst hij erop dat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk al sinds 23 februari 2023 vaststaat en dat hij zich ook niet aan het toezicht heeft onttrokken nadat de eerder geplande overdracht niet was doorgegaan. Het is niet aan hem te wijten dat uiterste overdrachtsdatum nu in zicht komt. De rechtbank stelt vast dat de overdrachtstermijn is afgelopen op 23 augustus 2023 en dat gelet hierop de grond feitelijk juist is. Nu ook deze grond terecht is tegengeworpen, moet worden vastgesteld dat de maatregel berust op voldoende gronden. Hiermee is het aan te nemen risico op onttrekking door verweerder aangetoond. De overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden hoeven niet te worden besproken.
7. In de maatregel is voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen. Eiser heeft eerder niet meegewerkt aan de overdracht op 11 juli 2023. Dat hij naar zijn zeggen niet zonder zijn broer wilde vertrekken, rechtvaardigde het vermoeden dat hij op 16 augustus niet zou hebben meegewerkt aan zijn overdracht. Het was immers niet bekend waar eisers broer toen verbleef.
8. Ook overigens bestaat er geen grond om de maatregel onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.