ECLI:NL:RBDHA:2023:13306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
NL23.23271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had zich niet gemeld bij de korpschef en had geen asielwens bekendgemaakt, wat leidde tot de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze niet schriftelijk was toegelicht in een begrijpelijke taal. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een gebrek was in de schriftelijke toelichting, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, aangezien eiser in staat was om beroep in te stellen en bijstand had van een gemachtigde.

De rechtbank overwoog verder dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had verklaard dat hij pas twee dagen in Nederland was en had zich niet bij de korpschef gemeld, wat de grond voor de maatregel versterkte. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat zijn gezondheidstoestand de maatregel onevenredig bezwarend maakte, omdat er geen concrete medische klachten waren vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23271

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Walli. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat de maatregel niet rechtsgeldig is uitgereikt nu deze niet schriftelijk is toegelicht in een taal die voor eiser begrijpelijk is. Hiermee is de maatregel volgens eiser onrechtmatig. De rechtbank volgt eiser dat de maatregel niet schriftelijk is toegelicht en dat er dus sprake is van een gebrek. Dit leidt echter niet zonder meer tot de onrechtmatigheid van de maatregel. Immers, eiser heeft beroep kunnen instellen tegen de maatregel en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Daardoor is eiser door het gebrek niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [2] te passeren.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de
Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de zware grond 3b ten onrechte aan hem tegengeworpen, omdat er geen indicatie is dat hij zich in Nederland aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank overweegt dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij op dat moment al twee dagen in Nederland was. Vaststaat dat eiser zich niet bij de korpschef heeft gemeld in verband met zijn illegale verblijf. De grond is dan ook feitelijk juist. Nu ook beroepsgrond terecht is tegengeworpen, moet worden vastgesteld dat de maatregel berust op voldoende gronden.
4. Hiermee is het aan te nemen risico op onttrekking door verweerder aangetoond. De overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden hoeven niet te worden besproken. Dat in weerwil van de in de maatregel opgenomen gronden geen risico zou bestaan op onttrekking omdat er rekening mee zou moeten worden gehouden dat eiser asiel wil vragen in Nederland volgt de rechtbank niet. Tot op heden is niet gebleken van een asielwens van eiser. Ook het gegeven dat eiser niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet zal meewerken, doet niet af aan het gegeven dat verweerder terecht een risico op onttrekking heeft aangenomen.
5. In de maatregel is voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen. De namens eiser ingenomen stelling dat zijn gezondheidstoestand onvoldoende duidelijk is, leidt niet tot de conclusie dat de maatregel in zijn geval onevenredig bezwarend moet worden geacht. Uit het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt niet dat hij concrete medische klachten heeft. Ook anderszins is dit niet geconcretiseerd. Eiser is gezien door de medische dienst van het detentiecentrum. Hieruit is niet naar voren gekomen dat eiser detentieongeschikt is.
6. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest. [4]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.