In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had zich niet gemeld bij de korpschef en had geen asielwens bekendgemaakt, wat leidde tot de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze niet schriftelijk was toegelicht in een begrijpelijke taal. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een gebrek was in de schriftelijke toelichting, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, aangezien eiser in staat was om beroep in te stellen en bijstand had van een gemachtigde.
De rechtbank overwoog verder dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had verklaard dat hij pas twee dagen in Nederland was en had zich niet bij de korpschef gemeld, wat de grond voor de maatregel versterkte. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat zijn gezondheidstoestand de maatregel onevenredig bezwarend maakte, omdat er geen concrete medische klachten waren vastgesteld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.