ECLI:NL:RBDHA:2023:13304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
NL23.12741, NL23.12742, NL23.12743 en NL23.12744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Bosnische Roma met vrees voor bloedwraak en medische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van vier eisers van Bosnische afkomst, die Roma zijn. De eisers hebben hun asielaanvragen ingediend op 31 maart 2023, waarbij zij aanvoerden dat zij problemen ondervinden vanwege hun etniciteit en vrezen voor bloedwraak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, waarbij hij de aanvragen als kennelijk ongegrond heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvragen beoordeeld en vastgesteld dat de vrees voor bloedwraak niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de Bosnische autoriteiten hen niet zouden kunnen of willen helpen. Bovendien is de vrees voor bloedwraak onvoldoende onderbouwd, aangezien de eisers geen details hebben verstrekt over de identiteit van de personen die hen zouden bedreigen.

De rechtbank heeft ook de medische problemen van een van de eisers in overweging genomen, maar oordeelde dat deze geen reden vormen voor het verlenen van een beschermingsstatus. De rechtbank concludeerde dat Bosnië en Herzegovina in beginsel als een veilig land van herkomst geldt en dat het aan de eisers was om aan te tonen dat dit in hun specifieke geval niet het geval was. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.12741, NL23.12742, NL23.12743 en NL23.12744

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], [Naam 2], [Naam 3] en [Naam 4], eisers

V-nummers: [Nummer 1], [Nummer 2], [Nummer 3] en [Nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

ProcesverloopMet de besluiten van 25 april 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen. Aan eisers is wel voorlopig uitstel van vertrek voor maximaal zes maanden verleend op grond van artikel 64 van de Vw.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op 7 juni 2023 plaatsgevonden in Breda. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Medjugorac. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de nationaliteit van Bosnië en Herzegovina. Op 31 maart 2023 hebben zij hun asielaanvragen ingediend. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij problemen ondervinden omdat ze Roma zijn. Daarnaast vrezen ze voor bloedwraak, omdat de (groot)vader van eisers iemand heeft vermoord. Uit angst hebben eisers (vader, moeder en zoon) bovendien hun naam laten wijzigen in Bosnië en Herzegovina. Dit is niet gelukt voor de dochter, omdat daar geen tijd meer voor was.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst en de problemen vanwege de Roma etniciteit geloofwaardig geacht. Echter is niet gebleken dat de Bosnische instanties betrokken zijn bij de problemen of dat de autoriteiten eisers niet willen helpen. Daarbij acht verweerder van belang dat eisers geen inspanningen hebben verricht om hulp te verkrijgen op het gebied van huisvesting, werk en gezondheidszorg. Daarnaast heeft verweerder de vrees voor bloedwraak niet aannemelijk geacht. Hierbij wordt meegewogen dat de kans voor bloedwraak onvoldoende is onderbouwd en dat niet is gebleken dat de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina hen niet zouden kunnen of willen helpen. Dat eisers (vader, moeder en zoon) hun naam hebben laten wijzigen, maakt de vrees van eisers nog niet aannemelijk.
3. Eisers kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Allereerst stellen zij dat ze bij terugkeer naar Bosnië en Herzegovina in een situatie terecht komen van materiële deprivatie. Ze hebben daar geen onderdak, geen werk en geen toegang tot de gezondheidszorg, omdat ze worden gediscrimineerd vanwege hun etniciteit. Hierbij verwijzen ze naar het jaarrapport van US Department of State van 20 maart 2023, het jaarrapport van Human Rights Watch van 12 januari 2023, een landenrapport van CGRS-CEDOCA [2] van 15 december 2022, het Bosnia and Herzegovina 2022 Report van de Europese Commissie van 12 oktober 2022 en een evaluatieverslag van GREVIO [3] van de Raad van Europa van 8 november 2022. Daarnaast zijn ze kwetsbaar vanwege de medische problemen van [Naam 2]. Hierbij wordt verwezen naar het arrest Ibrahim [4] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 3 september 2020. [5] Tot slot vrezen eisers wel degelijk voor bloedwraak, wat ze ook kwetsbaarder maakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Bosnië en Herzegovina in beginsel geldt als een veilig land van herkomst. Het is daarom aan eisers om aannemelijk te maken dat in hun geval geen sprake is van een veilig land van herkomst. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
Vrees voor bloedwraak
5. Verweerder heeft de vrees voor bloedwraak terecht niet aannemelijk geacht. Uit de verklaringen van eisers blijkt dat de (groot)vader voor zijn overlijden in 2011 aan [Naam 1] heeft verteld dat hij iemand om het leven heeft gebracht en dat eisers daarom gevaar lopen te worden vermoord. Eisers kunnen echter niets verklaren over de identiteit van de personen die zij stellen te vrezen en zij hebben niets vernomen van deze personen. Verder hebben ze niets verklaard over de moord of het slachtoffer. Ook verklaren eisers dat ze niet naar de politie zijn gegaan om hulp te vragen. De enkele niet-verifieerbare verklaring van de (groot)vader aan [Naam 1] dat hij de moord heeft gepleegd heeft verweerder terecht onvoldoende gevonden om de vrees voor bloedwraak aannemelijk te achten. Ook heeft verweerder hierbij terecht betrokken dat de naamswijziging afbreuk doet aan de vrees voor bloedwraak, nu eisers hierdoor lastiger te traceren zijn door de gestelde bedreigers.
Problemen vanwege Roma etniciteit
6. Verweerder heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij persoonlijk problemen hebben ervaren door discriminatie van overheidsinstanties. De rapporten die zijn overgelegd zijn allereerst al betrokken bij de besluitvorming door verweerder. Uit die rapporten volgt weliswaar dat Roma de meest kwetsbare groep zijn en dat er sprake is van discriminatie, maar niet dat zij systematisch gevaar voor vervolging of onmenselijke behandeling lopen. Verweerder stelt bovendien terecht dat deze rapporten zien op de algemene situatie van de Roma gemeenschap in Bosnië en Herzegovina. Eisers hebben daarbij niet onderbouwd in hoeverre zij persoonlijk te maken hebben gekregen met discriminatie door de overheidsinstanties. Daarnaast verklaren eisers ook dat ze geen problemen hebben ervaren met het laten wijzigen van hun naam. Hieruit kan worden afgeleid dat de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina bereid zijn eisers te helpen, ondanks hun Roma etniciteit. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat eisers geen inspanningen hebben verricht om hulp te krijgen bij het verkrijgen van onderdak, werk en gezondheidszorg.
Medische problemen
7. Tot slot stelt verweerder terecht dat de medische problemen van [Naam 2] geen aanleiding geven om aan eisers een beschermingsstatus te verlenen. [6] Het beroep van eisers op de zaak Ibrahim slaagt niet, omdat het een zaak betreft die niet vergelijkbaar is met de zaak van eisers. Immers, eisers zijn staatsburgers van Bosnië en Herzegovina, terwijl de zaak Ibrahim betrekking heeft op statushouders. In Bosnië en Herzegovina hebben eisers daarom de meest omvattende rechten en plichten in dat land. Ze dienen dan ook in Bosnië en Herzegovina een beroep te doen op de gezondheidszorg. Aan eisers is wel, in afwachting van het BMA-onderzoek [7] , voorlopig uitstel van vertrek verleend tot uiterlijk 25 oktober 2023 of zoveel eerder als er definitief op de ambtshalve beoordeling is beslist. [8]
8. De asielaanvragen van eisers zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr.E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Cedoca van het Belgische commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen.
3.Group of Experts on Action against Violence against Women and Domestic Violence.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
5.ECU:NL:RBDHA:2020:8696.
6.Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
7.Onderzoek van het Bureau Medische Advisering.
8.Op grond van artikel 64 van de Vw.