15.2.Naar het oordeel van de rechtbank brengt de door opposant genoemde uitspraak van de ABRvS hierin geen verandering. Het gaat in deze zaak om de gegrondheid van de vrees voor vervolging van opposant en niet om de sterkte van zijn politieke overtuiging. Verweerder heeft immers (terecht) niet aannemelijk geacht dat opposant destijds in de negatieve belangstelling stond wegens zijn deelname aan de demonstratie of de gestelde leidende rol van zijn vader. Hij heeft zich ook gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat opposant na zijn vertrek uit Nigeria zich alsnog de aandacht van de autoriteiten op de hals heeft gehaald.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee nog niet voldoende doorgetoetst of het geloofwaardig geachte deel van dit relevante element naar de huidige omstandigheden bij terugkeer naar Nigeria alsnog de vrees voor vervolging rechtvaardigt. Blijkens de algemene informatie, waaronder de ambtsberichten van 2021 en 2023 is IPOB
reeds enige tijd verboden en worden massa-arrestaties van IPOB aanhangers beschreven, waarbij alleen al het zichtbaar dragen van Biaffra/IPOB-vlaggen, -parafernalia of -insignes aanleiding kon zijn voor arrestatie. Louter het deelnemen aan een manifestatie is daarmee kennelijk in een ander daglicht komen te staan dan toen opposant vertrok. De terughoudendheid die verweerder stelt van opposant te mogen verwachten staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank in een ander licht dan toen opposant vertrok. Verweerder heeft onvoldoende kenbaar overwogen dat hij deze omstandigheden in de beoordeling heeft betrokken. Opposant zou zich nu volledig op de vlakte moeten houden over zijn mening over zelfstandigheid voor Biaffra en dat heeft hij voorheen niet hoeven doen, gezien zijn afkomst en de omstandigheden waarin hij stelt te zijn opgegroeid, die verweerder als zodanig niet heeft bestreden. De conclusie van verweerder dat als opposant zou terugkeren naar zijn land van herkomst van hem terughoudendheid mag worden verwacht en hij dan niet in de problemen zou komen is daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerd besluit slaagt voor dit onderdeel.
Ten aanzien van het beroep op het traumatabeleid
16. Opposant stelt dat verweerder ten onrechte geen hechte band heeft aangenomen tussen opposant en zijn neef. De verklaringen van opposant zijn niet tegenstrijdig, maar aanvullend en sluiten elkaar niet uit. Zijn neef kwam geregeld bij hen thuis, hij had meerdere namen en het is gebruikelijk om meerdere namen te hebben (bevestigd door tolk).
17. Verweerder acht niet aannemelijk gemaakt dat opposant een hechte band had met zijn neef en omdat een hechte band een voorwaarde is voor de toepassing van het beleid, komt opposant hiervoor niet in aanmerking. De verklaringen over zijn neef zijn tegenstrijdig en vaag.
18. De rechtbank volgt verweerder als hij concludeert dat opposant niet overtuigend kan vertellen over de hechte band tussen hem en zijn neef, gebaseerd op weergave van zijn naam, hoe vaak hij op bezoek kwam en hoe de rest van zijn gezin eruit zag. Hier staat echter tegenover dat opposant over de namen een verklaring heeft gegeven (er worden meer namen gebruikt en dat hij de rest van het gezin niet zag) en dat hij ook heeft gesteld dat de neef jaarlijks kwam om te demonstreren, dat zij erg op elkaar leken en dat ze door anderen als broers (ook tweeling) werden gezien. De neef kwam in elk geval bij elke jaardemonstratie op bezoek en ze gingen er samen heen. Opposant vertelt dat ze samen moesten vluchten voor de (schietende) politie en dat zijn neef voor zijn ogen werd neergeschoten en dat hij hem bewegingsloos moest achterlaten om zichzelf in veiligheid te brengen. Hij verklaart meermalen (nader gehoor p. 15 en aanvullend gehoor p 12/13, meer dan 6 jaar na het voorval) dat het voor zijn ogen is gebeurd en dat hij het nooit kan vergeten. Verweerder acht dit onderdeel van het relaas geloofwaardig.
Door louter gewicht toe te kennen aan de term hecht en het bestaan ervan te ontkennen door te verwijzen naar onvoldoende verklaringen over kennis van namen en familieleden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van dit geval. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd hoe hij in het kader van hechtheid de specifieke elementen over de verbondenheid tussen twee jongeren beoordeelt die samen op pad zijn en kennelijk een band voelen. Dat de destijds net 16-jarige opposant voor zijn ogen zijn leeftijdgenoot en neef doodgeschoten ziet worden, met wie hij samen op pad was en samen voor de politie op de vlucht was en dat hij dat nooit meer zal vergeten, zijn elementen die heel sterk in het doel van het beleid passen. Namelijk dat een
asielzoeker iets heeft meegemaakt, terwijl de daders hiermee in het land van herkomst wegkomen en de gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst bepalend is. Dit heeft verweerder onvoldoende in de beoordeling betrokken. Nu er in de beoordeling van het traumatabeleid (Vc 4.2.1/4.2.4) op zichzelf ook geen rekening is gehouden met de leeftijd van opposant destijds en hij zelf zegt dat hij close was met zijn neef, schiet de motivering voor dit onderdeel tekort.
In zoverre slaagt het beroep en is het besluit genomen in strijd met de rechtsplicht dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering, als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
19. Gelet op het voorgaande, slaagt de beroepsgrond voor zover gericht tegen de afwijzing van de vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b Vw. Het beroep is gegrond.
20. Omdat het verzet gegrond en het beroep ook krijgt opposant een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzetschrift en beroepschrift in te dienen en voor het verschijnen ter zitting. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 2092,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 1).