ECLI:NL:RBDHA:2023:13143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
NL23.463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet en beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel, beoordeling geloofwaardigheid verklaringen en toepassing van traumatabeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in het verzet van een asielzoeker tegen een eerdere uitspraak van 9 mei 2023, waarin zijn beroep kennelijk ongegrond was verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 2 maart 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzet gegrond was, omdat de eerdere uitspraak niet voldoende was gemotiveerd en niet was ingegaan op de gronden die door de opposant waren ingediend.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2023 werd de opposant bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de verklaringen van de opposant over zijn rol in de IPOB en de omstandigheden rondom de demonstratie op 30 mei 2016 beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van de opposant als ongeloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de opposant niet voldoende waren om zijn geloofwaardigheid te ondermijnen.

De rechtbank heeft ook het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 2 maart 2023 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de opposant, die zijn gemaakt voor juridische bijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.463
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[opposant], V-nummer: [V-nummer] , opposant (gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Orthman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van opposant van 2 oktober 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Ook heeft verweerder beslist dat er geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend. Aan opposant wordt van 2 maart 2023 tot en met 2 september 2023 voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw.
In de uitspraak van 9 mei 2023 heeft de rechtbank - onder meer - het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2023. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde met als tolk A. Mahdu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van verzet en beroep niet tijdig beslissen
1. De rechtbank is van oordeel dat het verzet tegen de uitspraak van 9 mei 2023 gegrond is. Het beroep is hierin kennelijk ongegrond verklaard, terwijl de rechtbank niet is ingegaan op de gronden die tegen het inhoudelijke besluit toen reeds waren ingediend. Reeds hierom kan niet worden geconcludeerd dat er bij de rechtbank geen twijfel kon bestaan over de uitkomst van de zaak.
2. Dit betekent dat het verzet gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 9 mei 2023 vervalt.
3. Net als de rechtbank zijn partijen ervan uitgegaan dat ter zitting de zaak ook inhoudelijk wordt besproken. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
4. Wat betreft het beroep tegen het niet tijdig beslissen is van de kant van opposant gesteld dat hier geen belang meer bij is. Het beroep zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaard worden.
Ten aanzien van het beroep (asiel)
5. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van opposant geloofwaardig, net als zijn deelname aan IPOB protesten/demonstratie 30 mei 2016 en het feit dat zijn neef is overleden tijdens die demonstratie. Dit is niet in geschil.
Verweerder acht de problemen van zijn naaste familieleden niet geloofwaardig. Dit omdat opposant volgens verweerder onduidelijk heeft verklaard over de bijzondere/onderscheidende rol van zijn vader voor de IPOB en tegenstrijdig heeft verklaard over de arrestatie en moord op zijn familieleden. Omdat de rol van opposant verder te onbelangrijk was, is niet aannemelijk dat hij te vrezen heeft voor vervolging als hij terugkeert naar Nigeria.
6. Opposant stelt dat hij niet onduidelijk, vaag en/of tegenstrijdig heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat zijn vader een rol als oudere heeft, dat hij werd gezien als een belangrijke man in de organisatie en dat zijn vader actief was en altijd meedeed aan een demonstratie. Opposant noemt [A] en [B] als personen met wie zijn vader de demonstraties organiseerde. Dat opposant niet meer weet, kan hem door zijn leeftijd en referentiekader niet worden tegengeworpen.
Opposant heeft gezien dat zijn familie omsingeld was, hij heeft schoten gehoord en is toen weggerend. Zijn vermoeden dat zijn familie gedood is, is bevestigd door wat hij later van zijn broer heeft gehoord. Dit sluit aan bij de informatie uit de algemene bronnen. Zijn moeder is vrijgelaten. Waarom weet opposant niet, dat hoeft hij ook niet te kunnen weten.
7. Verweerder acht het relaas van opposant summier en tegenstrijdig. Met name wat betreft de rol van zijn vader en wat met zijn familieleden zou zijn gebeurd tijdens de demonstratie op 30 mei 2016. Verweerder wijst hierbij op verschillende punten in de gehoren.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat uit de verklaringen van opposant onvoldoende valt af te leiden dat zijn vader een belangrijke en daarmee onderscheidende rol had in (de organisatie van) de IPOB en de demonstratie van 30 mei 2016. Verweerder heeft de verklaringen hierover te algemeen mogen vinden om die conclusie te trekken. De verklaringen over zijn vader zijn in de kern niet tegenstrijdig, maar verweerder mocht ze onvoldoende overtuigend vinden om hieruit een concrete vrees voor alle gezinsleden uit af te leiden. Dat de vader als een van de ouderen wordt gezien (ook leider, coördinator, woordvoerder genoemd, of iemand die met ideeën komt), heeft verweerder daarvoor onvoldoende mogen vinden. Opposant heeft over die kwalificaties namelijk geen enkel concreet voorbeeld gegeven over wat dat verder inhield, dan alleen vergaderingen bij hem thuis. Opposant was weliswaar jong toen dit zich voordeed, maar niet zo jong (uiteindelijk 16 jaar) dat verweerder niet van hem mocht verwachten dat hij hierover concreter zou kunnen verklaren. Verweerder mocht hierbij betrekken dat opposant
stelt dat hij van jongs af aan met (de strijd van) Biaffra bezig is geweest. In die omstandigheden en vanwege hetgeen bij hem thuis zou zijn besproken, mocht verweerder hier concretere en meer gedetailleerde verklaringen verwachten. Dat opposant twee namen kan noemen van mensen die bij hen thuis kwamen, is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is hierover in de gehoren voldoende doorgevraagd.
8.2.
Wat betreft de arrestatie/moord op zijn familie (vader, moeder, twee zussen en broer) is de rechtbank van oordeel dat verweerder enkele tegenstrijdigheden heeft genoemd, die dat naar het oordeel van de rechtbank niet zijn. Zo heeft opposant reeds tijdens het nader gehoor aangegeven dat hij in zijn op p. 5 verwoorde verklaring over doorzoeking, heeft bedoeld dat het huis doorzocht moet zijn omdat zijn vader werd gevonden (p. 27). Dit is niet persé tegenstrijdig met een eerdere verklaring, maar juist een verbetering of toelichting van een eerder kennelijk te ongenuanceerd weergegeven verklaring. Dat geldt ook voor de (aanvullende) verklaring dat de militairen hebben geschoten voordat hij vluchtte.
8.3.
Dit neemt echter niet weg dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat andere verklaringen over het wedervaren van zijn gezinsleden wel tegenstrijdig zijn. Zo heeft opposant wisselend verklaard over de wetenschap over de dood van familieleden. In het aanvullend gehoor heeft hij (p. 14) verklaard dat hij van zijn broer heeft gehoord dat zijn vader is doodgeschoten. Zijn broer had zich ergens verstopt en had zelf gezien dat zijn vader, zussen en andere broer werden doodgeschoten door de politie. Dit terwijl hij in het nader gehoor (p. 33/34) verklaart dat zijn broer dat had gehoord van een contactpersoon (in Ghana) en dat opposant van zijn broer had gehoord dat zijn gezinsleden gearresteerd waren en zijn moeder later is vrijgelaten. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor is hierover gesteld dat de broer (alleen) meent dat ze dood zijn en dat hij dat juist in het nader gehoor (p. 29 en 33) heeft verduidelijkt. Dit neemt de tegenstrijdigheid niet weg en het is niet aannemelijk dat een onduidelijkheid in de vertaling hier een oorzaak voor is. Verder heeft verweerder niet ten onrechte geoordeeld dat het vreemd is dat de moeder van opposant is vrijgelaten en juist naar het ziekenhuis is gebracht wegens hartklachten, terwijl het gezin tot actieve oppositie zou worden gerekend. Nu een en ander ziet op de kern van het asielrelaas, hij baseert zijn vrees immers grotendeels op de belangrijke rol van zijn vader en de moord op zijn familie, en er geen enkel document is waarmee opposant zijn verklaringen kan onderbouwen, mocht verweerder hierover consistente en overtuigende verklaringen verwachten. Er is daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de tegenstrijdige/wisselende en vreemde verklaringen hierover in zodanig sterke mate afbreuk doen aan de geloofwaardigheid ervan, dat de problemen van de familie ongeloofwaardig zijn geacht.
Referentiekader
9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke wisselende verklaringen niet te wijten aan het (lagere) referentiekader van opposant. Hoewel niet is uitgesloten dat enige verwarring is ontstaan over begrippen als arrestatie en aanhouding en vastpakken/vasthouden en dat opposant tijdens een gehoor heeft aangegeven dat hij het moeilijk vond, is niet aannemelijk geworden dat opposant onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zijn relaas adequaat naar voren te brengen.
Conform het medisch advies zijn geregeld pauzes ingelast, is aandacht geweest voor zijn fysieke toestand en medicatie, zijn controlevragen gesteld en zijn vragen geherformuleerd, ook indien bleek dat hij de vraagstelling of het onderwerp moeilijk vond. Er is dus rekening gehouden met de belevingswereld van opposant. De door verweerder genoemde vaagheden of inconsistenties komen over het algemeen naar het oordeel van de rechtbank ook niet voort uit
het kennisniveau van opposant, maar betreffen elementen van zijn eigen relaas, wat op zijn eigen merites is beoordeeld. De spraakverwarring over het bijvoorbeeld wel of niet tot een bepaalde partij of beweging horen of lidmaatschap ervan, wordt opposant (blijkens het ingetrokken voornemen van 17 februari 2022 en het bestreden besluit niet (langer) tegengeworpen. De rechtbank passeert dan ook hetgeen verweerder hierover ter zitting heeft gesteld. Wat betreft bijvoorbeeld het al dan niet hebben van een fundamentele politieke overtuiging, heeft opposant mede door doorvragen, voldoende gelegenheid gehad om uit te leggen wat IPOB voor hem betekent. Of dat voor verweerder voldoende is om die conclusie te trekken is wat anders. Daar gaat het evenwel niet om een gesteld laag referentiekader bij opposant. Overigens laat opposant daarbij zien dat hij goed in staat is om aan te geven wanneer hij een vraag wel of niet heeft begrepen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voldoende rekening gehouden met het referentiekader en/of kennisniveau en de leeftijd van opposant. Dit beroepsonderdeel slaagt niet.
Beschikbare registertolk
10. Opposant stelt hierover dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een registertolk omdat er helemaal geen sprake was van spoed. Verder stelt hij dat vertaalproblemen tot onterechte tegenwerpingen over zijn relaas hebben geleid. Dit gaat vooral om (het eerste deel van) het nader gehoor. Wat betreft de Igbo-tolk bij het aanvullend gehoor, heeft verweerder gesteld dat er voor de IND geen registertolk beschikbaar is.
11. Verweerder verzoekt dit gebrek te passeren met toepassing van 6:22 Awb. Opposant is hierdoor niet geschaad in zijn belangen. Hij heeft de vragen van verweerder over de begrijpelijkheid en verstaanbaarheid van de tolk meermaals bevestigend beantwoord, ook in meer dan standaard bewoordingen. Tijdens het aanvullend gehoor verzocht opposant om een Igbo-tolk, die zijn er niet geregistreerd.
12.1.
De rechtbank oordeelt dat opposant terecht stelt dat de toelichting voor het gebruik van een niet-registertolk bij het nader gehoor ten onrechte ontbreekt. Verweerder heeft dat erkend. Het besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 28, derde en vierde lid, Wbtv. De toelichting dat bij de planning van het gehoor is geconcludeerd dat geen registertolk tijdig beschikbaar was, is in verweer alsnog gegeven. Bij het nader gehoor verzocht opposant om een Pidgin-Engels (Nigeria) tolk, die zijn er zeer weinig geregistreerd en waren niet tijdig beschikbaar. Verweerder mocht met de vereiste spoed rekening houden omdat de aanvraag toen nog in de reguliere asielprocedure werd behandeld en hij gezien de termijnen die hierin gelden, de regie op de voortgang moet kunnen bewaken. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de vaste rechtspraak hierover.
12.2.
De rechtbank ziet ook niet dat opposant door de afwezigheid van een registertolk in zijn belangen is geschaad. Er zijn geen storende vertaalproblemen gebleken tijdens de gehoren, en zeker niet dat die van invloed zijn geweest op het eindoordeel van verweerder. Weliswaar is aangegeven dat bepaalde namen van (Biafra-) bewegingen niet goed zijn overgekomen en dat bijvoorbeeld straatnamen (fonetisch) onjuist zijn opgeschreven, maar dit leidt niet tot de conclusie dat de verklaringen van opposant onjuist zijn weergegeven of dat het oordeel van verweerder juist daardoor wezenlijk is beïnvloed. De conclusies die verweerder over het relaas trekt, zijn juist gebaseerd op de eigen verklaringen van opposant over de kern van het relaas, waarbij niet aannemelijk is geworden dat een vertaalprobleem hierbij een rol heeft gespeeld. Uit meerdere verklaringen blijkt ook dat hij zich goed bewust was van het
belang van een juiste vertaling. Daarbij komt dat opposant tijdens de gehoren ook niet heeft aangegeven dat hij de tolk niet goed verstond of dat zijn indruk was dat de tolk hem niet goed begreep. Zijn verzoek om een andere tolk, heeft hij later ook weer ingetrokken, nadat ook bij de tolk was geverifieerd of hij opposant goed kon begrijpen en verstaan. Overigens is in de correcties en aanvullingen ook aangegeven dat de kern van het relaas -grotendeels- juist is overgekomen. Nu opposant hierdoor niet is benadeeld, laat de rechtbank het bij deze vaststelling en verbindt de rechtbank verder geen consequenties aan het gebruik van de niet- registertolk.
Ten aanzien van het vluchtelingschap wat betreft de eigen rol van opposant
13. Volgens opposant heeft verweerder ten aanzien van de fundamentele politieke overtuiging een onjuist criterium gehanteerd. Hij verwijst naar r.o. 18.1 in uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505 voor het juiste criterium. Volgens opposant voldoet hij daaraan. Hij heeft meegedaan aan de demonstratie op 16 (lees: 30) mei 2016, zijn politieke overtuiging hangt samen met zijn etniciteit, opposant is ermee opgegroeid en kan verklaren waarom hij aanhanger is van de IPOB. Aangezien zijn vader ook actief was en meegedaan heeft aan demonstraties, is te verwachten dat de autoriteiten daarvan op de hoogte zijn. Van opposant kan ook niet verwacht worden dat hij zich terughoudend opstelt bij terugkeer.
14. Volgens verweerder wordt de aanwezigheid van een politieke fundamentele overtuiging getoetst onder de zwaarwegendheidsbeoordeling en niet als relevant element. Volgens verweerder is geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging en niet aannemelijk is dat opposant in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. De aangehaalde overwegingen uit de uitspraak van de ABRvS van 16 februari 2022 zijn daarom niet van toepassing op opposant. Van hem wordt bij terugkeer terughoudendheid verwacht.
15.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij destijds wegens zijn eigen activiteiten in de negatieve aandacht van de autoriteiten stond. Hij heeft over zijn eigen activiteiten niets specifieks gesteld en niet zo gedetailleerd of overtuigend kunnen verklaren dat verweerder zijn relaas op dit onderdeel alsnog aannemelijk had moeten achten. Verweerder heeft weliswaar geloofwaardig geacht dat opposant Ibo is en in die hoedanigheid aan de demonstratie op 30 mei 2016 heeft meegedaan, maar er is geen (algemene) informatie waar op kan worden gebaseerd dat personen die destijds hebben meegedaan, alleen daarom nu nog in de negatieve belangstelling staan.
15.2.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de door opposant genoemde uitspraak van de ABRvS hierin geen verandering. Het gaat in deze zaak om de gegrondheid van de vrees voor vervolging van opposant en niet om de sterkte van zijn politieke overtuiging. Verweerder heeft immers (terecht) niet aannemelijk geacht dat opposant destijds in de negatieve belangstelling stond wegens zijn deelname aan de demonstratie of de gestelde leidende rol van zijn vader. Hij heeft zich ook gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat opposant na zijn vertrek uit Nigeria zich alsnog de aandacht van de autoriteiten op de hals heeft gehaald.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee nog niet voldoende doorgetoetst of het geloofwaardig geachte deel van dit relevante element naar de huidige omstandigheden bij terugkeer naar Nigeria alsnog de vrees voor vervolging rechtvaardigt. Blijkens de algemene informatie, waaronder de ambtsberichten van 2021 en 2023 is IPOB
reeds enige tijd verboden en worden massa-arrestaties van IPOB aanhangers beschreven, waarbij alleen al het zichtbaar dragen van Biaffra/IPOB-vlaggen, -parafernalia of -insignes aanleiding kon zijn voor arrestatie. Louter het deelnemen aan een manifestatie is daarmee kennelijk in een ander daglicht komen te staan dan toen opposant vertrok. De terughoudendheid die verweerder stelt van opposant te mogen verwachten staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank in een ander licht dan toen opposant vertrok. Verweerder heeft onvoldoende kenbaar overwogen dat hij deze omstandigheden in de beoordeling heeft betrokken. Opposant zou zich nu volledig op de vlakte moeten houden over zijn mening over zelfstandigheid voor Biaffra en dat heeft hij voorheen niet hoeven doen, gezien zijn afkomst en de omstandigheden waarin hij stelt te zijn opgegroeid, die verweerder als zodanig niet heeft bestreden. De conclusie van verweerder dat als opposant zou terugkeren naar zijn land van herkomst van hem terughoudendheid mag worden verwacht en hij dan niet in de problemen zou komen is daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerd besluit slaagt voor dit onderdeel.
Ten aanzien van het beroep op het traumatabeleid
16. Opposant stelt dat verweerder ten onrechte geen hechte band heeft aangenomen tussen opposant en zijn neef. De verklaringen van opposant zijn niet tegenstrijdig, maar aanvullend en sluiten elkaar niet uit. Zijn neef kwam geregeld bij hen thuis, hij had meerdere namen en het is gebruikelijk om meerdere namen te hebben (bevestigd door tolk).
17. Verweerder acht niet aannemelijk gemaakt dat opposant een hechte band had met zijn neef en omdat een hechte band een voorwaarde is voor de toepassing van het beleid, komt opposant hiervoor niet in aanmerking. De verklaringen over zijn neef zijn tegenstrijdig en vaag.
18. De rechtbank volgt verweerder als hij concludeert dat opposant niet overtuigend kan vertellen over de hechte band tussen hem en zijn neef, gebaseerd op weergave van zijn naam, hoe vaak hij op bezoek kwam en hoe de rest van zijn gezin eruit zag. Hier staat echter tegenover dat opposant over de namen een verklaring heeft gegeven (er worden meer namen gebruikt en dat hij de rest van het gezin niet zag) en dat hij ook heeft gesteld dat de neef jaarlijks kwam om te demonstreren, dat zij erg op elkaar leken en dat ze door anderen als broers (ook tweeling) werden gezien. De neef kwam in elk geval bij elke jaardemonstratie op bezoek en ze gingen er samen heen. Opposant vertelt dat ze samen moesten vluchten voor de (schietende) politie en dat zijn neef voor zijn ogen werd neergeschoten en dat hij hem bewegingsloos moest achterlaten om zichzelf in veiligheid te brengen. Hij verklaart meermalen (nader gehoor p. 15 en aanvullend gehoor p 12/13, meer dan 6 jaar na het voorval) dat het voor zijn ogen is gebeurd en dat hij het nooit kan vergeten. Verweerder acht dit onderdeel van het relaas geloofwaardig.
Door louter gewicht toe te kennen aan de term hecht en het bestaan ervan te ontkennen door te verwijzen naar onvoldoende verklaringen over kennis van namen en familieleden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van dit geval. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd hoe hij in het kader van hechtheid de specifieke elementen over de verbondenheid tussen twee jongeren beoordeelt die samen op pad zijn en kennelijk een band voelen. Dat de destijds net 16-jarige opposant voor zijn ogen zijn leeftijdgenoot en neef doodgeschoten ziet worden, met wie hij samen op pad was en samen voor de politie op de vlucht was en dat hij dat nooit meer zal vergeten, zijn elementen die heel sterk in het doel van het beleid passen. Namelijk dat een
asielzoeker iets heeft meegemaakt, terwijl de daders hiermee in het land van herkomst wegkomen en de gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst bepalend is. Dit heeft verweerder onvoldoende in de beoordeling betrokken. Nu er in de beoordeling van het traumatabeleid (Vc 4.2.1/4.2.4) op zichzelf ook geen rekening is gehouden met de leeftijd van opposant destijds en hij zelf zegt dat hij close was met zijn neef, schiet de motivering voor dit onderdeel tekort.
In zoverre slaagt het beroep en is het besluit genomen in strijd met de rechtsplicht dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering, als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Conclusie
19. Gelet op het voorgaande, slaagt de beroepsgrond voor zover gericht tegen de afwijzing van de vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b Vw. Het beroep is gegrond.
20. Omdat het verzet gegrond en het beroep ook krijgt opposant een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzetschrift en beroepschrift in te dienen en voor het verschijnen ter zitting. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 2092,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 maart 2023 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 maart 2023 voor zover hierin het een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, Vw is afgewezen;
  • bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen voor het vernietigde gedeelte van het besluit met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2092,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan opposant.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.