In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Dublin-overdracht van een Eritrese asielzoeker. De rechtbank behandelt de einduitspraak als een vervolg op een eerdere tussenuitspraak van 18 november 2022, waarin een motiveringsgebrek in het bestreden besluit werd vastgesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Op 22 december 2022 heeft de staatssecretaris een aanvullende motivering ingediend, waartegen de eiser op 19 januari 2023 heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 26 januari 2023 gesloten.
In de einduitspraak bevestigt de rechtbank dat het motiveringsgebrek is hersteld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende is ingegaan op de verklaringen van de eiser en de waarde van de overgelegde documenten. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de leeftijdsregistratie van de eiser in Italië als meerderjarige. De overgelegde documenten zijn onvoldoende om de gestelde minderjarigheid te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om identificerende documenten te overleggen, en dat de stelling dat de nieuwe Italiaanse regering een overdrachtsbeletsel zou vormen niet onderbouwd is.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.