ECLI:NL:RBDHA:2023:1314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
NL22.18297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake Dublin-overdracht en identificatie van een Eritrese asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Dublin-overdracht van een Eritrese asielzoeker. De rechtbank behandelt de einduitspraak als een vervolg op een eerdere tussenuitspraak van 18 november 2022, waarin een motiveringsgebrek in het bestreden besluit werd vastgesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Op 22 december 2022 heeft de staatssecretaris een aanvullende motivering ingediend, waartegen de eiser op 19 januari 2023 heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 26 januari 2023 gesloten.

In de einduitspraak bevestigt de rechtbank dat het motiveringsgebrek is hersteld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende is ingegaan op de verklaringen van de eiser en de waarde van de overgelegde documenten. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de leeftijdsregistratie van de eiser in Italië als meerderjarige. De overgelegde documenten zijn onvoldoende om de gestelde minderjarigheid te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om identificerende documenten te overleggen, en dat de stelling dat de nieuwe Italiaanse regering een overdrachtsbeletsel zou vormen niet onderbouwd is.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18297

einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

Inleiding

Voor de voorgeschiedenis en het procesverloop in deze zaak verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 18 november 2022.
Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Om het gebrek te herstellen heeft verweerder op 22 december 2022 een aanvullende motivering overgelegd. Hierop heeft eiser op 19 januari 2023 gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 26 januari 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Deze einduitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat verweerder zich in het bestreden besluit niet of onvoldoende heeft uitgelaten over de door eiser gegeven verklaring voor het ontbreken van identificerende documenten en over de waarde van de documenten die eiser wel heeft overgelegd om zijn identiteit te onderbouwen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Bij verweerschrift van 22 december 2022 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Verweerder is daarbij ingegaan op de verklaringen van eiser. Ook heeft verweerder de waarde van de schriftelijke verklaringen van eisers familieleden beoordeeld.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het eerder geconstateerde gebrek heeft hersteld. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5. Zoals overwogen in de tussenuitspraak is niet gebleken van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de leeftijdsregistratie in Italië als meerderjarige. [1] Ook is vastgesteld dat eiser geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd die de gestelde minderjarigheid onderbouwen.
6. De door eiser wel overgelegde documenten zijn, ook in onderlinge samenhang, onvoldoende om de gestelde leeftijd van eiser te onderbouwen. Bureau documenten heeft vastgesteld dat de door eiser overgelegde gezondheidskaart hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is afgegeven. Niet is gebleken van redenen voor twijfel aan dit deskundigenoordeel. Dit levert een contra-indicatie op voor het aannemen van de gestelde identiteit. Verder heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat het niet mogelijk is om de echtheid en authenticiteit van de doopakte vast te stellen, gelet op het beschikbare referentiemateriaal. Aan deze doopakte komt dan ook niet zonder meer voldoende betekenis toe. De overgelegde schriftelijke verklaringen van derden onderbouwen de gestelde leeftijd van eiser niet. Verweerder heeft hiervan terecht opgemerkt dat niet is aangetoond dat het verklaringen van familieleden betreft, zodat ook niet kan worden aangenomen dat de betrokken personen daadwerkelijk op de hoogte zijn van eisers geboortedatum.
7. Voor zover eiser zich erop heeft beroepen dat het voor hem gelet op de praktijk in Eritrea, zoals die is geschetst in het Ambtsbericht van mei 2022, niet mogelijk is aan identificerende documenten te komen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van zodanige bewijsnood dat het niet redelijk zou zijn om van eiser een verdere onderbouwing van zijn gestelde leeftijd te verlangen. Zo volgt uit voornoemd ambtsbericht dat jongeren onder de 18 jaar, die niet in het bezit zijn van een identiteitskaart, zich kunnen identificeren met een residence card. Temeer omdat eiser ook in staat is gebleken verklaringen over te leggen van zijn gestelde familieleden, mag van hem verwacht worden dat hij een afschrift van dit document zou kunnen overleggen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe niet in staat is. Eisers stelling dat een residence card bij gebrek aan een pasfoto niet kan dienen als identificerend document, laat onverlet dat eiser zich niet kenbaar heeft ingespannen om zijn identiteit nader te onderbouwen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen vasthouden aan de leeftijdsregistratie in Italië en is verweerder terecht uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser. In zoverre is er dan ook geen belemmering om eiser aan Italië over te dragen.
9. De stelling dat door het aantreden van de nieuwe regering in Italië op korte binnenkort niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zal kunnen worden uitgegaan, betreft een niet onderbouwde toekomstige omstandigheid. Dit levert evenmin een overdrachtsbeletsel op.
10. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Nu verweerder het gebrek heeft hersteld met zijn aanvullende motivering, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiser. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.092,50, bestaande uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde van € 837,- per punt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 2.092,50 (tweeduizendtweeënnegentig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft dit in de tussenuitspraak verder gemotiveerd.