ECLI:NL:RBDHA:2023:13089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
NL23.23326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met onvoldoende zicht op uitzetting en beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 15 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 augustus 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de geldigheid van de ondertekening van de maatregel onderzocht en vastgesteld dat er een gebrek was in de schriftelijke toelichting van de maatregel, maar dat dit gebrek eiser niet in zijn belangen heeft geschaad, aangezien hij beroep kon instellen en bijstand had van een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, zijn asielaanvraag buiten behandeling is gesteld en er een terugkeerbesluit tegen hem is uitgevaardigd. De rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser betwistte de gronden van de maatregel, maar de rechtbank concludeert dat de door verweerder aangevoerde gronden voldoende gemotiveerd zijn en dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

Eiser voerde aan dat er geen zicht is op uitzetting, maar de rechtbank volgt hem hierin niet, aangezien er geen indicaties zijn dat de autoriteiten van Nigeria geen laissez-passer zullen verstrekken. Ook het argument dat een lichter middel mogelijk is, wordt door de rechtbank verworpen, omdat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet doelmatig is. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23326

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk telefonisch was aanwezig S.P. Quartey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft ter zitting de geldigheid van de ondertekening van de maatregel onderzocht en vastgesteld. Dit was eerder niet mogelijk gebleken aan de hand van het door verweerder in het digitale systeem van de rechtspraak geplaatste document of het nadien op verzoek van de griffier per e-mail toegezonden digitale document.
2. De rechtbank stelt vast dat de maatregel niet schriftelijk is toegelicht in een taal die voor eiser begrijpelijk is en dat er dus sprake is van een gebrek. [1] Dit leidt echter niet zonder meer tot de onrechtmatigheid van de maatregel. Immers, eiser heeft beroep kunnen instellen tegen de maatregel en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Daardoor is eiser door het gebrek niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [2] te passeren.
3. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eisers asielaanvraag is buiten behandeling gesteld en tegen hem is een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddel ingesteld. Verweerder was dan ook bevoegd om eiser op de in de maatregel genoemde grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een maatregel van bewaring op te leggen. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat door de afdoeningswijze van zijn asielaanvraag zijn asielmotieven nog niet zijn beoordeeld, leidt niet tot een andere conclusie.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De lichte grond 4a heeft verweerder ter zitting laten vallen.
6. Eiser heeft de zware grond 3e betwist. Volgens eiser zijn er geen verschillende personalia opgegeven, maar is zijn naam op verschillende manieren geschreven. Dit kan niet aan eiser worden verweten. De rechtbank stelt daarentegen vast dat eiser verschillende geboorteplaatsen heeft opgegeven. Verder vermeldt de maatregel – onbetwist – dat eiser op enig moment als naam heeft opgegeven ´Edo, Joy’. De grond is dan ook feitelijk juist. De overige gronden zijn door eiser niet betwist en zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De maatregel kan hierdoor worden gedragen. Het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is daarmee gegeven.
7. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting omdat onzeker is of de autoriteiten van Nigeria een lp [5] zullen verstrekken. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Er zijn geen indicaties dat de autoriteiten de lp niet zullen verstrekken. Overigens stelt verweerder terecht dat uit de vertrekgesprekken blijkt dat eiser geen medewerking verleent om de afgifte van dit document te bespoedigen.
8. Tot slot voert eiser aan dat met een lichter middel kan worden volstaan. Hij heeft zich altijd gehouden aan de meldplicht en er zijn geen indicaties dat hij dat nu niet zou doen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel in het geval van eiser niet doelmatig is. Zo heeft eiser geen activiteiten ondernomen om zijn vertrek te realiseren en de eerder opgelegde meldplicht heeft eerder niet geleid tot het zelfstandig vertrek van eiser. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond om de maatregel onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Laissez-passer.