ECLI:NL:RBDHA:2023:13051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
22_6226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een belastingplichtige, en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019. Eiseres had in haar aangifte een bedrag aan voorbelasting aangegeven voor zonnepanelen die op haar nieuwbouwwoning waren geplaatst. Na het indienen van de aangifte ontving eiseres een teruggaaf van de Belastingdienst, maar later werd haar medegedeeld dat dit bedrag ten onrechte was uitbetaald, wat leidde tot de naheffingsaanslag.

De rechtbank oordeelde dat eiseres de teruggaaf als een impliciete standpuntbepaling van de Belastingdienst had kunnen beschouwen, waardoor er sprake was van gewekt vertrouwen. Eiseres had alle relevante informatie verstrekt en het tijdsverloop tussen de teruggaaf en de naheffingsaanslag was niet zodanig dat dit het gewekte vertrouwen kon ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.970.

De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken en de noodzaak voor de Belastingdienst om zorgvuldig om te gaan met teruggaafverzoeken. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat eiseres had moeten begrijpen dat de teruggaaf automatisch was verleend zonder inhoudelijke beoordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.F. Fruijtier),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2023.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft een nieuwbouwwoning gekocht. Op het dak van de woning zijn acht zonnepanelen geplaatst. Ten aanzien van de levering van energie aan de energiemaatschappij heeft eiseres zich als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 aangemeld.
2. Op 27 december 2019 heeft eiseres de aangifte omzetbelasting over het tijdvak
1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 ingediend (de aangifte). In de aangifte is een bedrag aan verschuldigde belasting van € 60 en een bedrag van € 3.609 aan voorbelasting aangegeven, resulterende in een bedrag aan terug te vragen omzetbelasting van € 3.549.
3. Bij brief van 7 januari 2020 heeft verweerder verzocht om nadere informatie ten aanzien van de aangifte. Uit de daarop op 21 januari 2020 door eiseres overgelegde factuur volgt dat de totale kosten van het plaatsen van de zonnepanelen € 17.187,19 bedragen, bestaande uit € 3.160 voor “Basis PV-installatie (8 st)” en € 14.027,09 voor “Overige kosten dakwaterdicht”. De totale omzetbelasting hierover bedraagt € 3.609,31 waarvan een bedrag van € 663,60 betrekking heeft op de plaatsing van de zonnepanelen.
4. Bij beschikking van 1 februari 2020 is aan eiseres, conform de door haar ingediende aangifte, een teruggaaf verleend van € 3.549. De teruggaaf is aan eiseres uitbetaald.
5. Verweerder heeft met dagtekening 6 maart 2020 een brief aan eiseres gestuurd waarin verweerder mede deelt slechts voor een deel tegemoet te komen aan de verleende teruggaaf, namelijk alleen voor de omzetbelasting die betrekking heeft op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen.
6. Met dagtekening 9 juli 2021 heeft verweerder onder verwijzing naar de brief van
6 maart 2020 meegedeeld dat door een misverstand het volledige bedrag van de verzochte teruggaaf is uitbetaald en dat hij voornemens is daarom een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) op te leggen over het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 voor het teveel verleende bedrag aan omzetbelasting van € 2.945. De naheffingsaanslag is vervolgens opgelegd met dagtekening 29 juli 2021. Daarbij is tevens
€ 151 aan belastingrente in rekening gebracht.

Geschil7. In geschil is uitsluitend of het vertrouwensbeginsel aan de naheffingsaanslag in de weg staat.

8. Eiseres stelt – samengevat – dat het vertrouwensbeginsel aan de naheffingsaanslag in de weg staat. Daarbij wijst eiseres op het tijdsverloop tussen het verlenen van de teruggaaf en het opleggen van de naheffingsaanslag en op het feit dat zij vóór het verlenen van de teruggaaf op verzoek van verweerder alle relevante informatie heeft aangeleverd die benodigd was voor het verlenen van de teruggaaf. Ook stelt eiseres de brief van
6 maart 2020 nooit te hebben ontvangen.
9. Verweerder stelt – samengevat – dat niet aan het nationale vertrouwensbeginsel, maar aan het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel moet worden getoetst. Volgens verweerder had eiseres kunnen en moeten begrijpen dat de teruggaaf automatisch was verleend zonder dat daar inhoudelijk naar was gekeken, zodat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Met het verlenen van de teruggaaf is volgens verweerder geen sprake van een expliciet dan wel impliciet door verweerder ingenomen standpunt.
Beoordeling van het geschil
10. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 februari 2022 [1] het volgende overwogen:
“3.2 (…) Bij toepassing van het Unierecht komt naar het oordeel van het Hof aan beginselen van formele rechtskracht en/of gewekt vertrouwen een andere betekenis toe dan in het nationale recht.
(…)
4.5.2 Het beginsel dat gerechtvaardigde verwachtingen van de belastingplichtige moeten worden gehonoreerd, maakt niet alleen deel uit van de Nederlandse rechtsorde, maar evenzeer van die van de Unie. Het recht zich op dit beginsel te beroepen, komt toe aan iedere belastingplichtige die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat de bevoegde autoriteit, door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt. Het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof (…) geeft daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”
De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van verweerder dat het Europeesrechtelijk vertrouwensbeginsel in de weg zou staan aan het honoreren van een beroep op het nationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel.
11. Eiseres heeft met het toesturen van de factuur bij haar brief van 21 januari 2021 alle relevante informatie verstrekt die verweerder nodig had om het teruggaafverzoek te kunnen beoordelen. Verweerder had op basis van die factuur zonder meer kunnen vaststellen dat slechts een bedrag van € 663 betrekking had op de plaatsing van de zonnepanelen. Eiseres heeft niet hoeven begrijpen dat bij het verlenen van de teruggaaf die informatie niet in aanmerking was genomen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat ten tijde van de teruggaafbeschikking over de vraag in hoeverre ook andere kosten konden worden toegerekend aan het door een ondernemer leveren van energie middels zonnepanelen, er wisselende uitspraken van rechterlijke instanties waren. Zij heeft de teruggaaf daarom kunnen en mogen zien als een impliciete standpuntbepaling van verweerder. Dat tussen haar brief en de teruggaafbeschikking een betrekkelijk korte tijd is verstreken en dat de gemachtigde volgens verweerder aan het beschikkingsnummer eindigend op een nul had kunnen zien dat de teruggaaf automatisch is verleend, staan daar niet aan in de weg. Het korte tijdsverloop was wellicht ongebruikelijk, maar daaruit had noch eiseres noch de gemachtigde hoeven af te leiden dat er niet naar de factuur was gekeken. De gemachtigde heeft verder ter zitting weersproken bekend te zijn met de betekenis van het volgnummer van een teruggaafbeschikking en de rechtbank ziet geen aanleiding aan deze verklaring van de gemachtigde te twijfelen. Gezien het tijdsverloop tussen de teruggaafbeschikking en de brief van 6 maart 2020 kan die brief, ongeacht of deze door eiseres is ontvangen, geen verandering brengen in het reeds gewekte vertrouwen.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond verklaard te worden.
Proceskosten
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft verzocht om een bovenforfaitaire proceskostenvergoeding. Van omstandigheden die een dergelijke vergoeding rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken. Daarom stelt de rechtbank deze kosten vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast en wel tot een bedrag van afgerond € 1.970 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.970;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2022:269, r.o. 4.5.2.