ECLI:NL:RBDHA:2023:12997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 23/2479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf en gezinshereniging van een Syrische vluchteling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2023, betreft het een beroep van een Syrische vluchteling, eiser, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, waarin de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. Eiser, die als minderjarige was ontvoerd en gescheiden van zijn gezin, heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beschermingswaardige gezinsband tussen eiser en zijn broer, referent, die inmiddels Nederlander is geworden. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag niet correct heeft behandeld, omdat hij niet heeft meegewogen dat eiser voor zijn ontvoering samenwoonde met zijn gezin en dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de aandachtspunten van de rechtbank in acht moet nemen. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.674,- en het door hem betaalde griffierecht van € 184,- moet ook worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/2479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1998, van Syrische nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 juni 2021 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel verblijf als familie- of gezinslid afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2023. De gemachtigden van eiser en verweerder waren daarbij aanwezig. Referent was niet aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is afkomstig uit Syrië. Hij is – toen hij minderjarig was – in Syrië ontvoerd en daarbij gescheiden van zijn gezin. Zijn gezin is Syrië ontvlucht. Aan de broer van eiser (hierna: referent) is door verweerder op 20 november 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 4 januari 2016 heeft referent aanvragen nareis gedaan voor zijn gezinsleden. De aanvraag is voor de ouders van referent toegewezen. Omdat nareis voor broers en zussen op dat moment niet werd gehonoreerd, zijn de aanvragen voor de broers en zussen van referent aangemerkt als aanvragen voor een reguliere vergunning met als doel verblijf als familie- of gezinslid. Verweerder heeft ook die aanvragen ingewilligd, met uitzondering van de aanvraag voor eiser. Volgens verweerder was de feitelijke gezinsband tussen eiser en de rest van het gezin weliswaar aangetoond, maar kon zijn identiteit niet worden vastgesteld omdat hij was ontvoerd. Zodra eiser in staat zou zijn om in persoon naar de ambassade af te reizen, kon een nieuwe aanvraag worden ingediend.
2. In 2017 is eiser ontsnapt en heeft hij contact gemaakt met zijn gezin. VluchtelingenWerk Nederland heeft vervolgens contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft er toen op gewezen dat de eerdere aanvraag is afgewezen en dat er een nieuwe aanvraag moet worden ingediend. Eiser is vervolgens naar Turkije gevlucht, waar hij nog altijd in de illegaliteit verblijft. Op 4 februari 2021 heeft de moeder van eiser een aanvraag tot het verlenen van een mvv ten behoeve van hem ingediend. Deze aanvraag is op 22 maart 2021 afgewezen door verweerder, omdat de moeder van eiser op dat moment een afgeleid verblijfsrecht had op grond van nareis. Hierdoor kon zij volgens verweerder geen zelfstandige aanvraag doen voor een mvv.
3. Op 30 april 2021 is (in ieder geval) referent Nederlander geworden. Vervolgens heeft hij op 29 juni 2021 namens eiser een aanvraag ingediend voor een mvv voor het doel verblijf als familie- of gezinslid. Deze aanvraag is door verweerder bij het primaire besluit afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard in het bestreden besluit, omdat er – kort gezegd – geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent en de belangen van eiser niet opwegen tegen de belangen van de Nederlandse overheid.
Nareis vs. reguliere aanvraag verblijf bij familie- of gezinslid
4. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zijn aanvraag moet worden beschouwd als een opvolgende aanvraag nareis en als zodanig door verweerder had moeten worden behandeld.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de huidige aanvraag van eiser terecht niet heeft behandeld als (opvolgende) aanvraag nareis, maar als aanvraag in de reguliere procedure. Referent was ten tijde van het indienen van deze aanvraag Nederlander. Dat betekent dat referent op dat moment geen vreemdeling meer was in de zin van artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Zijn gezinsleden komen daarom niet meer op grond van het nareisbeleid in aanmerking voor nareis. [1] Ook is de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] niet (meer) van toepassing op de gezinsleden van referent, zoals eiser. De Gezinsherenigingsrichtlijn is namelijk niet van toepassing op gezinsleden van Unieburgers en de richtlijn dwingt lidstaten er ook niet toe om het toepassingsbereik uit te breiden naar Unieburgers die de nationaliteit van een lidstaat hebben verkregen nadat zij daar als vluchteling een verblijfsrecht hebben gehad. [3] Dat referent destijds in 2016 de nareisaanvraag binnen de driemaandentermijn [4] heeft ingediend, maakt dat niet anders. Het gaat er namelijk om of referent op het moment van de huidige aanvraag kan worden beschouwd als vreemdeling en dat is niet zo. [5] Dit betekent evenwel niet dat er geen mogelijkheid is om gezinshereniging te realiseren. Er kan namelijk een reguliere aanvraag worden ingediend voor gezinshereniging met een referent die is genaturaliseerd tot Nederlander. Dat doet zich bij eiser voor. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook terecht in de reguliere procedure behandeld.
6. Uit het bestreden besluit en uit het standpunt van verweerder op de zitting blijkt echter dat verweerder zich er daarbij niet van bewust is geweest dat hij zo'n aanvraag moet beoordelen aan de hand van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het EU Handvest. Een dergelijke beoordeling houdt in dat verweerder in de reguliere procedure een individuele beoordeling moet maken, waarbij hij rekening moet houden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon, de duur van zijn verblijf in de lidstaat en met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst. Ook volgt hieruit dat verweerder rekening moet houden met het evenredigheidsbeginsel en een belangenafweging moet maken. Daarbij moet verweerder onder meer betrekken dat een referent die genaturaliseerd is tot Nederlander een periode van rechtmatig verblijf op basis van een asielvergunning heeft gehad. [6]
7. De vraag is of het bestreden besluit om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank vindt van niet. De beoordelingsmarge van verweerder bij artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is namelijk in dit geval gelijk aan die van artikel 8 van het EVRM. [7] Dat betekent dat verweerder – als hij zich wel bewust was geweest van het juiste toetsingskader – alsnog geen ruimere beoordeling had hoeven maken dan dat hij nu heeft gedaan.
8. De rechtbank vindt echter wel dat de uitkomst van de beoordeling van verweerder geen stand kan houden. Dat licht zij hieronder toe.
Beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
9. Eiser stelt dat er sprake is van beschermingswaardig gezinsleven tussen hem en referent, omdat er tussen hen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Volgens eiser heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende oog gehad voor het feit dat eiser tot zijn ontvoering samenwoonde met zijn broer en de rest van het gezin en alleen door de ontvoering gescheiden is geraakt van de rest. Daarnaast staat volgens eiser voldoende vast dat hij financieel en emotioneel afhankelijk is van referent en had verweerder de gezondheidsklachten van eiser en de situatie in Syrië en Turkije in zijn voordeel moeten meewegen.
10. De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van beschermingswaardig familie- of gezinsleven tussen meerderjarige broers sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst. Ook de vraag of exclusieve afhankelijkheid bestaat tussen de betrokken gezinsleden is een zwaarwegend element van de beoordeling, zij het dat dit geen beslissende factor is. Verweerder moet in de beoordeling steeds alle omstandigheden van het geval meewegen. [8]
11. De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven tussen eiser en referent. In de eerste plaats heeft verweerder niet meegewogen dat eiser in het land van herkomst altijd heeft samengewoond met referent en de rest van het gezin tot hij (als minderjarige) werd ontvoerd. Verweerder merkt alleen in het nadeel van eiser op dat hij sinds juli 2015 niet meer in de nabijheid van referent heeft verbleven. Op de zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat wordt gekeken naar de situatie op dit moment en eiser nu niet samenwoont met referent. Dat er wel sprake was van een hecht gezin vóór de ontvoering van eiser, is daarom volgens verweerder niet relevant. Dat is onjuist. Het is wel relevant dat eiser tot zijn ontvoering heeft samengewoond met zijn gezin en alleen vanwege die ontvoering van hen is gescheiden (wat door verweerder ook niet wordt betwist). Dat eiser op dit moment niet in Nederland bij zijn gezin is, is bovendien logisch want voordat hij naar Nederland kan komen, moet hij beschikken over een mvv. Verweerder heeft hiervan ten onrechte geen rekenschap gegeven.
12. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende aandacht gehad voor eisers situatie bij de beoordeling of sprake is van een exclusieve financiële en emotionele afhankelijkheid van referent. Verweerder lijkt er zwaar gewicht aan toe te kennen dat de ouders van eiser hem in het verleden financieel hebben gesteund en dat eiser voor emotionele ondersteuning niet alleen bij referent, maar ook bij zijn ouders en andere broers en zussen in Nederland terecht kan. Daarbij gaat verweerder er echter aan voorbij dat eiser vanwege zijn ontvoering gescheiden is geraakt van zijn gezin en hij – doordat zijn hele gezin in Nederland is – altijd van meerdere gezinsleden in Nederland afhankelijk zal zijn. Oftewel: eiser kan zo nooit realiseren dat hij exclusief afhankelijk is van één van de gezinsleden en zou dan in de redenering van verweerder niet in aanmerking kunnen komen voor een mvv.
13. Tot slot zegt eiser terecht dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op eisers banden met zijn land van herkomst, terwijl dat in deze kwestie wel relevant is. Eiser is immers uit Syrië gevlucht, net als de rest van zijn gezin die ondertussen allemaal een verblijfsvergunning in Nederland heeft.
14. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven tussen eiser en referent.

Conclusie

15. Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven tussen eiser en referent, slaagt het beroep. De rechtbank komt gelet daarop niet toe aan een beoordeling van de belangenafweging die verweerder in het kader van artikel 17 Gezinsherenigingsrichtlijn, artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het EU Handvest moet maken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Een bestuurlijke lus vindt zij daarnaast in dit geval geen doelmatige en efficiënte afdoening van het geschil.
16. Uit de vernietiging van het bestreden besluit vloeit voort dat verweerder binnen de wettelijke termijnen een nieuw besluit moet nemen. Daarbij moet hij deze uitspraak in acht nemen. Dat betekent in de eerste plaats dat verweerder opnieuw – met de aandachtspunten van de rechtbank – moet beoordelen of sprake is van beschermingswaardig gezinsleven. Omdat dit doorwerkt in de belangenafweging, moet verweerder vervolgens een nieuwe belangenafweging maken. In dat verband geeft de rechtbank nog het volgende aan verweerder mee.
17. Bij de belangenafweging moet verweerder meewegen dat eiser als minderjarige gescheiden is geraakt van zijn gezin door zijn ontvoering waardoor hij als enige destijds geen verblijfsvergunning heeft gekregen. Als hij niet ontvoerd was geweest, dan had hij – zo is op de zitting bevestigd – wel een verblijfsvergunning gekregen. Ook moet verweerder meewegen dat zowel referent als de moeder van eiser eerder hebben geprobeerd hem naar Nederland te krijgen en er bij de afwijzing van die aanvragen weinig informatie is gegeven over de mogelijkheden om toch gezinshereniging te realiseren. Weliswaar heeft eiser een eigen verantwoordelijkheid voor het indienen van de juiste aanvraag, maar verweerder moet hem wel voldoende informeren over de gevolgen van de afwijzing van de aanvraag en de maatregelen die kunnen worden genomen om het recht op gezinshereniging via de reguliere procedure doeltreffend te kunnen doen zijn. [9] Daarbij kan relevant zijn dat er tussen ouders en jongvolwassen kinderen niet de eis geldt dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. [10] Verder geeft de rechtbank aan verweerder mee dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, zo bevestigde verweerder op de zitting. Voor zover het er verweerder om gaat dat referent en zijn gezin in een ander land kunnen gaan wonen, moet verweerder betrekken of (het merendeel van) de gezinsleden de Nederlandse nationaliteit hebben en of verblijf in Nederland al dan niet de meest adequate wijze is om gezinsleven te ontwikkelen. Tot slot moet verweerder meewegen dat referent is genaturaliseerd tot Nederlander en dus een periode van rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 februari 2023;
- veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Alleen gezinsleden van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 die aan de in het tweede en vierde lid gestelde vereisten voldoen, kunnen in aanmerking komen voor een afgeleide asielvergunning. Een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 is een vreemdeling aan wie verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan verlenen op één van de in het eerste lid opgenomen gronden. Aan een Nederlander kan geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend op de genoemde gronden.
2.PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71.
3.Artikelen 1, 2, aanhef en onder a, en 3, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
4.Artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw 2000 en paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3697, onder 7.1.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3697, onder 8.5, en van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982, onder 11.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3697, onder 8.5, en van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982, onder 11.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982, onder 10.1.
10.Volgens het jongvolwassenenbeleid van verweerder, paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000.