In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De maatregel van bewaring was opgelegd op 2 juli 2023, maar werd op 13 juli 2023 opgeheven. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding, gezien de opheffing van de maatregel.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet had voldaan aan zijn inspanningsverplichting, aangezien er tijdens de strafrechtelijke detentie van de eiser geen contact was geweest met de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) om de overdracht naar Duitsland te faciliteren. Dit gebrek in het voortraject leidde echter niet automatisch tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat de belangen van de Staatssecretaris zwaarder wogen dan die van de eiser, gezien de ernst van de situatie en de strafrechtelijke antecedenten van de eiser.
De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Wel werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die op € 837,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 juli 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.