ECLI:NL:RBDHA:2023:12995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De maatregel van bewaring was opgelegd op 2 juli 2023, maar werd op 13 juli 2023 opgeheven. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding, gezien de opheffing van de maatregel.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet had voldaan aan zijn inspanningsverplichting, aangezien er tijdens de strafrechtelijke detentie van de eiser geen contact was geweest met de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) om de overdracht naar Duitsland te faciliteren. Dit gebrek in het voortraject leidde echter niet automatisch tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat de belangen van de Staatssecretaris zwaarder wogen dan die van de eiser, gezien de ernst van de situatie en de strafrechtelijke antecedenten van de eiser.

De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Wel werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die op € 837,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 juli 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.19309
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Terpstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2001] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Voortraject
3. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Tijdens zijn strafrechtelijke detentie is er namelijk niemand van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) langs gekomen, om eiser de kans te geven om mee te werken aan zijn overdracht naar Duitsland en aanvullende vreemdelingenbewaring te voorkomen.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser bevond zich vanaf 5 maart 2023 tot en met 2 juli 2023 in strafrechtelijke detentie. Nergens blijkt uit dat verweerder in die periode handelingen heeft verricht om de overdracht van eiser mogelijk te maken en te voorkomen dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie nog in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld. Dit betekent dat er sprake is van een gebrek in het voortraject.
5. Een gebrek in het voortraject leidt niet automatisch tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De onrechtmatigheid in het voortraject maakt de daaropvolgende inbewaringstelling alleen onrechtmatig als de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank moet de belangenafweging in dit geval in het voordeel van verweerder uitvallen. Daarbij is van belang dat de gronden en de motivering die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd de maatregel van bewaring kunnen dragen. Daarbij komt dat eiser meerdere strafrechtelijke antecedenten heeft en de overdracht van eiser vanaf het moment dat hij in bewaring is gesteld binnen twee weken heeft plaatsgevonden. Eiser heeft hierdoor slechts een beperkte periode in bewaring door moeten brengen. Gezien deze feiten en omstandigheden is het voor verweerder van belang om eiser in bewaring te stellen, om zo te voorkomen dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, waardoor zijn overdracht niet plaats zou kunnen vinden. Het belang van eiser om niet in bewaring te worden gesteld, weegt daarom niet op tegen het belang van verweerder. De met de bewaring gediende belangen staan daarom in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet gezien de schending van de inspanningsverplichting wel reden voor een proceskostenveroordeling.
Bewaringsgronden
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3b betwist. Ter zitting heeft verweerder de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4e laten vallen. De overige gronden zijn door eiser niet betwist. Deze zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
9. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft zich niet onttrokken aan het toezicht, hij is immers twee dagen na zijn aanmeldgehoor in de Dublinprocedure in strafrechtelijke detentie geplaatst. Tijdens deze detentie heeft hij geen mogelijkheid gekregen om mee te werken aan zijn overdracht aan Duitsland, omdat niemand van DT&V is langsgekomen. Eiser heeft ook tijdens het gehoor voor inbewaringstelling aangegeven te zullen vertrekken.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel is volstaan. Eiser heeft wisselend verklaard over of hij wel of niet terug wil keren naar Duitsland. In het aanmeldgehoor in de Dublinprocedure van 2 maart 2023 zegt eiser dat hij niet terug wil keren naar Duitsland, maar in het gehoor voor inbewaringstelling op 2 juli 2023 zegt eiser dat hij wel terug wil keren naar Duitsland. Daarbij komt dat eiser stelt dat hij zelf zijn eigen ticket naar Duitsland kan bekostigen, maar de Duitse autoriteiten hebben in het claimakkoord aangegeven dat enkel een gecontroleerde overdracht mogelijk is, het is dus niet mogelijk voor eiser om zelfstandig naar Duitsland te vertrekken. Verder zal gezien de gronden en de motivering daarvan een lichter middel niet doeltreffend zijn, omdat dit niet zal leiden tot het vertrek van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
11. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten wegens schending van de op hem rustende inspanningsverplichting tijdens eisers strafrechtelijke detentie. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.