ECLI:NL:RBDHA:2023:12992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 23/437 (beroep) en AWB 23/8057 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 15 december 2022 beoordeeld. Eiser, een Marokkaanse man die sinds 2001 in Nederland verblijft, heeft verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring en het inreisverbod dat hem is opgelegd. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 3 november 2022 het beroep tegen een eerder besluit gegrond verklaard, maar in het bestreden besluit van 15 december 2022 heeft de staatssecretaris de eerdere conclusies gehandhaafd. Eiser stelt dat het inreisverbod onevenredig is, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland en het ontbreken van familie in Marokko. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om het inreisverbod te handhaven, waarbij de belangen van eiser zijn afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse samenleving. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om van het inreisverbod af te zien, gezien de strafbare feiten die eiser heeft gepleegd en zijn onrechtmatige verblijf in Nederland. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/437 en AWB 23/8057
uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter van 28 augustus 2023 in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 15 december 2022 (het bestreden besluit).
1.1.
Eiser heeft op 26 juli 2021 verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring.
1.2.
Met het besluit van 1 februari 2022 is de ongewenstverklaring van eiser opgeheven en een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd op grond van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.3.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 3 november 2022 is het beroep tegen het besluit van 1 februari 2022 gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om met inachtneming van de uitspraak van 3 november 2022 opnieuw op het verzoek van eiser te beslissen.
1.4.
Met het besluit van 15 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring beslist en onder aanvulling van de motivering de conclusies van het eerdere besluit gehandhaafd.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (AWB 23/437) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (AWB 23/8057) te treffen.
1.6.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser samen met haar kantoorgenoot mr. [naam] en de gemachtigde van verweerder
.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het bestreden besluit. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser is geboren op [geboortedag] 1975, heeft de Marokkaanse nationaliteit en verblijft naar eigen zeggen sinds 2001 in Nederland. Vanwege het plegen van meerdere strafbare feiten is eiser in 2006 ongewenst verklaard. Met deze ongewenstverklaring is aan eiser ook een vertrekplicht opgelegd. Eiser wenst momenteel verblijf in Nederland wegens familie- en privéleven. Eiser heeft om opheffing van zijn ongewenstverklaring verzocht, zodat hij op termijn aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier kan voldoen.
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
5. Bij het bestreden besluit van 15 december 2022 heeft verweerder, onder aanvulling van de motivering van het vernietigde besluit van 1 februari 2022, opnieuw op het verzoek van eiser beslist en de eerdere conclusies van dat besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser vindt dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod. Het is onevenredig dat eiser dient terug te keren naar Marokko, omdat hij daar geen naaste familieleden meer heeft en geen kans heeft om daar een nieuw leven op te bouwen. Eiser heeft het overgrote deel van zijn volwassen leven hier in Nederland gewoond en is daarom hier geworteld geraakt. Eiser spreekt daarnaast de Nederlandse taal, draagt zijn steentje bij in de Nederlandse maatschappij en heeft ook al veertien jaar geen strafbare feiten meer gepleegd en is daarom geen gevaar meer voor de openbare orde. Tot slot heeft verweerder bij het nemen van dit besluit de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Niet in geschil is dat eiser het grondgebied van Nederland sinds 2006 niet heeft verlaten en daarom niet voldaan heeft aan zijn vertrekplicht die volgt uit het terugkeerbesluit van 3 januari 2006, dat in rechte vaststaat. Beoordeeld moet alleen nog worden, of verweerder aanleiding had moeten zien om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden niet heeft afgezien van het opleggen van een inreisverbod aan eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit, met inachtneming van de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 3 november 2022, de belangen van eiser bij voortzetting van zijn privéleven in Nederland heeft afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse samenleving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op pagina 4 en 5 van het bestreden besluit in deze belangenafweging alle kenbare belangen van eiser betrokken en zijn conclusie goed gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de aangevoerde omstandigheden ten voordele van eiser niet maken dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod. Vaststaat namelijk dat eiser ook nadat hij ongewenst was verklaard strafbare feiten heeft gepleegd, dat hij zich jarenlang niets heeft aangetrokken van zijn verplichting om uit Nederland te vertrekken, dat hij nooit rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, dat hij meer dan de helft van zijn leven in Marokko gewoond heeft en dat hij privéleven in Nederland opgebouwd heeft tijdens onrechtmatig verblijf. Dat eiser in beroep alsnog zijn gestelde sociale contacten, activiteiten en medische omstandigheden met stukken en foto’s heeft onderbouwd, maakt niet dat verweerder gehouden was om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Ook is niet gebleken dat een van de gronden als genoemd in artikel 6.5 van het Vreemdelingebesluit 2000 (Vb) in dit geval van toepassing is. Alles bij elkaar in samenhang bekeken heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om van het opleggen van een inreisverbod af te zien.
9. Dat eiser ten onrechte niet is gehoord door verweerder, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt namelijk vast, dat eiser door verweerder uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt te onderbouwen. Daarnaast heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser pas in beroep heeft aangevoerd dat er behalve een privéleven, sprake is van een familie/gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Gelet op de ex tunc toetsing in beroep, laat de rechtbank hetgeen hierover door eiser naar voren is gebracht, buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden heeft besloten om een inreisverbod aan eiser op te leggen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [1] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Awb.