ECLI:NL:RBDHA:2023:12990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot geloofsgroei en terugkeerrisico

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2023 wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft in 2018 een eerste asielaanvraag ingediend, die inmiddels in rechte vaststaat. Op 29 december 2021 heeft hij een opvolgende aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris op 28 juli 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 24 augustus 2023. Eiser stelt dat hij sinds 2016 als christen leeft en dat hij bij terugkeer naar Iran risico loopt vanwege zijn geloofsgroei en activiteiten op sociale media. De rechtbank oordeelt dat het risico dat eiser loopt bij terugkeer naar Iran onvoldoende is onderbouwd, gezien zijn social media-activiteiten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de staatssecretaris het terugkeerrisico opnieuw moet onderzoeken en beoordelen. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22383

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1968. Eiser heeft in 2018 een eerste asielaanvraag ingediend. De afwijzing van deze asielaanvraag staat inmiddels in rechte vast. Op 29 december 2021 heeft eiser een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 28 juli 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.22384) op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ook is er een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zaaksverloop
4. Uit het overgelegde dossier blijkt het volgende.
4.1.
Eiser is met behulp van een visum in 2018 Nederland ingereisd en heeft zich circa twee weken later in Ter Apel gemeld voor het doen van een asielaanvraag. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor naar voren gebracht dat hij zich sinds 2016 als christen beschouwt en dat hij van plan was terug te keren naar Iran, tot hij in Nederland hoorde dat bij hem een dagvaarding was bezorgd.
4.2.
Bij brief van 16 juni 2020 is door de Stuurgroep Internationale Dienst Kampen bericht dat eiser van april 2019 tot februari 2020 de internationale diensten met grote regelmaat heeft bezocht.
4.3.
Eiser heeft tijdens een nader gehoor van 29 juni 2020 verklaard dat hij in 2015 afstand heeft genomen van de Islam, dat hij op zijn werk in contact is gekomen met een christen, dat hij middels deze collega aan Bijbelstudie is gaan doen en dat hij voor zijn vertrek twee keer hierover gesprekken heeft gehad met zijn werkgever.
4.4.
De aanvraag is vervolgens afgewezen, onder de overweging dat de gestelde afvalligheid en bekering niet geloofwaardig zijn geacht. Daarbij is gewezen op tegenstrijdige en inconsequente verklaringen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 september 2020, is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1] Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 18 januari 2021 bevestigd.
4.5.
Na afwijzing van deze aanvraag heeft eiser via de kerk huisvesting gevonden. Vanuit de kerk is vervolgens de gemachtigde van eiser aangeschreven. Daarbij is vermeld dat eiser zeer actief is in het vergaren van kennis over het christendom.
4.6.
Op 29 december 2021 is een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daarbij is vermeld dat eiser nu beter kan verklaren over zijn geloof. Verder is er een verklaring overgelegd van de voorganger van de Iraanse kerk te Elburg en de persoon bij wie eiser in huis heeft gewoond.
4.7.
Op 14 maart 2023 heeft een gehoor opvolgende aanvraag met eiser plaatsgevonden. Hierin heeft eiser naar voren gebracht dat hij is gegroeid in zijn geloof nadat hij is opgevangen door de kerk. Volgens eiser was hij voordien zwak in zijn geloof en is hij gegroeid. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat hij graag wilde evangeliseren met behulp van Facebook en dat ook doet.
4.8.
In de op 15 maart 2023 ingediende correcties en aanvullingen op het gehoor is naar voren gebracht dat eiser in Nederland heeft gedemonstreerd tegen het regime van Iran.
4.9.
Op 30 maart 2023 heeft een aanvullend gehoor plaatsgevonden. Eiser heeft daarbij naar voren gebracht dat hij vanaf september 2022 heeft deelgenomen aan verschillende protesten en bijeenkomsten tegen de Iraanse regering.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Geloofsgroei in het Christendom;
3. Deelname aan pro-Oekraïense demonstraties en demonstraties tegen het
Iraanse regime.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat relevant element 1 en 3 geloofwaardig zijn. Relevant element 2 is ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft daarbij van belang geacht dat eisers gestelde afvalligheid en de gestelde bekering tot het christendom in een vorige asielprocedure ongeloofwaardig is geacht. Dat oordeel staat in rechte vast. In de onderhavige procedure acht de staatssecretaris de gestelde geloofsgroei ongeloofwaardig. Daarnaast heeft de staatssecretaris ten aanzien van relevant element 3 overwogen dat geloofwaardig is dat eiser heeft deelgenomen aan politieke protesten, maar dat dit niet voorkomt uit een fundamentele politieke overtuiging. Ook is volgens de staatssecretaris geen sprake van toegedichte politieke overtuiging.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Relevante elementen
6. In geschil is allereerst of afvalligheid ten onrechte niet als relevant element is beoordeeld.
6.1.
Vooropgesteld moet worden dat het eiser zelf is geweest die tijdens het nader gehoor van 14 maart 2023, desgevraagd, heeft aangegeven dat hij geloofsgroei, en niet afvalligheid, aan de onderhavige asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Vervolgens is tijdens het aanvullend gehoor van 30 maart 2023 over afvalligheid vooral datgene naar voren gebracht dat ook al tijdens de eerste aanvraag is verteld. Ook tijdens dit gehoor geeft eiser aan het vooral te willen hebben over zijn geloofsgroei als christen (p. 8)
6.2.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij vooral wenst te betogen dat de afvalligheid onderdeel is van het totale asielrelaas.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht de gestelde afvalligheid niet opnieuw als relevant element bij de beoordeling betrokken. Zoals ook in het bestreden besluit is overwogen, is afvalligheid in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig bevonden en is dat besluit inmiddels onherroepelijk geworden. In deze opvolgende aanvraag heeft eiser, zoals de staatssecretaris ook tegenwerpt, zelf vervolgens tot twee keer toe in zijn gehoren, op vragen over afvalligheid, verklaard dat hij het over geloofsgroei wilde hebben.
Geloofwaardigheid geloofsgroei
7. In geschil is vervolgens de geloofwaardigheid van het tweede element: de gestelde geloofsgroei in het Christendom. Daarbij wordt uitgegaan van het navolgende toetsingskader.
7.1.
Uit een uitspraak van de ABRvS van 28 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2713) volgt dat in zaken over geloofsgroei de staatssecretaris als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd. Het asielrelaas waar de vreemdeling op voortborduurt, is eerder ongeloofwaardig geacht en die beoordeling is het uitgangspunt van de opvolgende procedure. De vreemdeling moet in de aanvraag dan ook goed toelichten waarom de als nieuw ingebrachte elementen en bevindingen alsnog zouden kunnen leiden tot een voor hem positieve uitkomst, ondanks de tegenwerpingen die in de voorgaande procedure zijn gemaakt. Nieuwe elementen en bevindingen invloed kunnen wel invloed hebben op de wijze waarop de gegevens uit de voorgaande procedure moeten worden beoordeeld. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen immers een nieuw samenstel van gegevens, waarover de staatssecretaris zich nog niet eerder heeft uitgelaten.
7.2.
In de werkinstructie WI 2022/3 staat over de inhoudelijke beoordeling van een bekering, voor zover relevant, dat de IND niet beoordeelt of de vreemdeling zichzelf oprecht bekeerd vindt. De IND toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering. Bij deze beoordeling is de weging van de drie elementen (proces/motieven, kennis en activiteiten) van belang. Belangrijk is dat alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. In het algemeen kan gesteld worden dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. Daarnaast is de IND op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. In het algemeen kan dan ook worden gesteld dat binnen de beoordeling van de drie elementen het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot deze drie elementen.
7.3.
Over de inhoudelijke beoordeling van een beroep op geloofsgroei staat in WI 2022/3, voor zover relevant, het volgende. Als de vreemdeling de nadruk legt op toegenomen of gewijzigde kennis en/of activiteiten mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de nadien voortgezette of ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Enkel de verklaringen over voortzetting, intensivering of wijziging van activiteiten en/of vergroten van kennis, zonder dat daarbij overtuigende verklaringen worden afgelegd over de persoonlijke beleving hiervan, zullen dus in de regel onvoldoende zijn om niet overtuigende verklaringen over het proces en de motieven van de bekering te compenseren.
7.4.
De staatssecretaris heeft er op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot een aantal onderwerpen. Zo verklaart eiser over het evangeliseren enerzijds dat gelovigen die niet evangeliseren niet stevig in het geloof staan en uiteindelijk zondes zullen begaan en anderzijds dat het wel of niet evangeliseren iemand niet meer of minder gelovig maakt dan de ander. Hoewel eiser is geconfronteerd met deze tegenstrijdigheid, heeft hij niet kunnen uitleggen waarom hij hierover zo heeft verklaard.
De staatssecretaris heeft er verder op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn contacten met de voorganger (nadat hij een brief heeft geschreven ten behoeve van deze procedure). Eiser heeft eerst verklaard dat hij contact met hem heeft over het geloof via Whatsapp, maar heeft, als de app-contacten desgevraagd worden getoond en dergelijke berichten niet weergeeft, vervolgens verklaard dat hij geen vragen had over het geloof.
7.5.
Eiser is in het nader gehoor van 14 maart 2023 meermaals en op verschillende manieren gevraagd om inzake de geloofsgroei zijn persoonlijke en authentieke verhaal te vertellen. In het bestreden besluit is door de staatssecretaris uiteengezet dat eiser vragen ontwijkt, in algemeenheden antwoordt of noemt wat er in de Bijbel staat.
7.6.
Anders dan eiser stelt zijn de bij de aanvraag overgelegde stukken wel betrokken bij de beoordeling. Wat in grote lijnen naar voren komt is dat het vooral de kennis is die is toegenomen. Dat eiser veel kennis heeft over de Bijbel wordt door de staatssecretaris niet bestreden, maar noopt niet tot de conclusie dat de gestelde geloofsgroei geloofwaardig is.
7.7.
De rechtbank ziet in het in beroep gevoerde betoog geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser er niet in geslaagd om overtuigend te verklaren over zijn persoonlijke beleving van de ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Dat maakt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat het relevante element geloofsgroei ongeloofwaardig is.
Terugkeerrisico
8. De rechtbank stelt vast dat een deel van het asielrelaas geloofwaardig is bevonden. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat eiser heeft deelgenomen aan verschillende demonstraties, dat hij Bijbelteksten en video’s over het christendom op zijn Facebook- en Youtube-pagina heeft geplaatst en dat hij tatoeages over het christendom heeft.
8.1.
Als het gaat om terugkeer is in het -door de staatssecretaris genoemde- Algemeen Ambtsbericht van mei 2022 op pagina 85-86 volgende vermeld:
“Het aanvragen van asiel in het buitenland is op zichzelf in Iran niet strafbaar. Dit leidt evenmin op voorhand tot problemen van de zijde van de Iraanse autoriteiten. De Iraanse autoriteiten weten wel dat veel Iraniërs het land verlaten om in het Westen asiel aan te vragen en dat zij, wanneer zij dat doen, motieven naar voren brengen die vanuit hun aard ook enige kritiek behelzen op de Iraanse autoriteiten. De Iraanse autoriteiten zijn zich er ook van bewust dat Iraanse asielzoekers soms onwaarachtige asielmotieven aanvoeren om in aanmerking te komen voor een asielvergunning.”
Verder is op pagina 105-106 in het hoofdstuk over terugkeer het volgende vermeld:
“In het ambtsbericht van februari 2021 staat dat het afhangt van het oordeel van de ondervrager bij de inlichtingendienst en van de juridische autoriteit of het tot problemen zoals strafvervolging leidt wanneer iemand aangeeft dat hij of zij de asielmotieven enkel heeft gesteld om in aanmerking te komen voor asiel. Het is niet mogelijk om te verduidelijken hoe vaak terugkeerders binnen de geschetste omstandigheden daadwerkelijk problemen ondervinden bij terugkeer.”
Daarbij is verwezen naar het ambtsbericht van februari 2021, waar op pagina 123-124 (onder terugkeer) het volgende is vermeld (zie ook de door eiser overgelegde uitspraak van 14 juli 2023, zaak nr. NL23.12819):
“Volgens verschillende bronnen ondervraagt de grenspolitie en/of de inlichtingendienst Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven en voor het eerst sinds lange tijd terugkeren naar Iran bij hun aankomst op de luchthaven in Teheran. Dat geldt ook voor Iraniërs die op een laissez-passer terugreizen. De vragen zien onder meer toe op de verblijfplaats en de activiteiten in het buitenland. Deze gesprekken kunnen tot enkele uren duren.
(…)
De autoriteiten kunnen een Iraniër die betrokken is bij politieke, culturele en religieuze activiteiten en die al dan niet gedwongen terugkeert naar Iran, strafrechtelijk vervolgen op grond van de artikelen 5 en 7 van het Iraanse Wetboek van Strafrecht. Er zijn in de verslagperiode enkele gevallen bekend waarin asielzoekers die gedwongen terugkeerden bij aankomst te maken kregen met strafrechtelijke vervolging.
(…)
Volgens een bron beschouwt de inlichtingendienst het aanvragen van asiel wel als een potentiële bedreiging voor de nationale veiligheid en monitort zij Iraniërs die reizen naar Europese landen en landen die voor Iran gevoelig liggen, met name als deze personen binnen- of buiten Iran actief zijn op politiek, religieus, etnisch of cultureel gebied. (…) Volgens een andere bron kan het aangevoerde asielmotief bij uitgeprocedeerde asielzoekers bij terugkeer in Iran wel een rol spelen indien dat asielmotief bekend is bij de Iraanse autoriteiten. Volgens deze bron moet iemand bijvoorbeeld wel kunnen bewijzen dat hij of zij geen afvallige is als hij of zij zich voor de asielmotieven heeft beroepen op afvalligheid.”
8.2.
Uit het verslag aanvullend gehoor van 14 maart 2023 (p. 7) blijkt dat eiser ongeveer 700 vrienden/volgers heeft op Facebook en dat hij de afgelopen jaren met regelmaat Bijbelteksten heeft gepost. Eiser heeft in de zienswijze, waarnaar in het beroepschrift is verwezen, naar voren gebracht dat hij op Facebook actief is met eigen naam en zijn foto en dat hij voor een ieder traceerbaar is. Met betrekking tot de monitoring van zijn activiteiten is verwezen naar p. 62 en p. 65 uit het ambtsbericht. Eiser verwacht verder problemen bij de ondervraging op de luchthaven vanwege zijn langdurig verblijf in Nederland, de aan zijn dochter en ex-echtgenote verleende verblijfsvergunning en zijn tatoeages over het christendom. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat de staatssecretaris ermee bekend is dat eiser bij terugkeer zeer zeker wordt ondervraagd door de Iraanse autoriteiten. Eiser acht het onwaarschijnlijk dat hij de Iraanse autoriteiten kan overtuigen dat hij zijn asielrelaas enkel heeft verzonnen. Ter zitting heeft eiser ten aanzien van het aspect van bekering en afvalligheid betoogd dat ook indien zijn bekering niet wordt geloofd, toegedichte afvalligheid nog steeds wel aannemelijk kan zijn. Eiser vreest bij terugkeer naar Iran een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.3.
Op pagina’s 62 en 65 van het door eiser aangehaalde ambtsbericht uit mei 2022 is het volgende vermeld:
“Er zijn veel personen die zijn gearresteerd en/of veroordeeld op basis van de inhoud van hun weblog, Instagram-, Telegram-, Facebook- of Twitterpagina. Precieze aantallen zijn niet bekend, maar al in oktober 2018 stelde het hoofd van de FATA dat deze organisatie sinds de oprichting eind 2010 bijna 75.000 personen had gearresteerd vanwege hun online activiteiten. Volgens een bron gebeurt dit vaak arbitrair.
(…)
Volgens verschillende bronnen maken de Iraanse autoriteiten in toenemende mate gebruik van gezichtsherkenningstechnieken om personen te identificeren.”
8.4.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat het niet aannemelijk is dat een account met dergelijke lage aantallen volgers en likes als eiser een opvallend profiel heeft en daarmee risico loopt aan de zijde van de autoriteiten. Hiertoe is verwezen naar pagina 72 van het ambtsbericht. Op deze pagina is het volgende vermeld:
“Sommige christelijke bekeerlingen zijn op de sociale media open over hun geloof, terwijl anderen terughoudender zijn. Het kan van geval tot geval verschillen of de autoriteiten hen online volgen en/of bestraffen voor hun online uitingen. Het aantal volgers en de impact die iemand heeft met zijn online uitingen kunnen daarbij een rol spelen. Er zijn enkele gevallen bekend van christelijke bekeerlingen die door de autoriteiten zijn ondervraagd, gearresteerd en/of bestraft vanwege hun online uitingen.”
8.5.
Met deze verwijzing is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen door eiser naar voren is gebracht, onvoldoende uiteengezet waarom de activiteiten van eiser op social media te summier zijn om bij terugkeer een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM te lopen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiser is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De staatssecretaris dient opnieuw het terugkeerrisico voor eiser beoordelen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
10. De staatssecretaris moet ook de proceskosten vergoeden. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zaaknummer NL20.13947