Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , verzoekster,
V-nummer: [v-nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen: [naam] ,
V-nummer: [v-nummer]
[naam] ,
V-nummer: [v-nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoekster, mede namens haar minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. Deze aanvraag was ingediend op 29 juni 2022, met het doel om als familie- of gezinslid bij haar referent in Nederland te verblijven. Verzoekster heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Na een beroep ingesteld te hebben op 1 februari 2023 tegen het uitblijven van een besluit, heeft verweerder op 12 mei 2023 alsnog de aanvraag ingewilligd. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank overweegt dat, omdat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster, het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.