ECLI:NL:RBDHA:2023:12959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
09-156833-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting in Zoetermeer na onvoldoende bewijs

Op 4 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een pand te Zoetermeer op 1 januari 2022. De rechtbank heeft de zaak behandeld op meerdere zittingen, waaronder pro forma zittingen op 10 maart en 25 mei 2023, en een inhoudelijke behandeling op 21 augustus 2023. De officier van justitie, mr. L.A. Pronk, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. T. Koçabas, heeft gepleit voor vrijspraak wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de brand heeft gesticht. Hoewel de vingerafdrukken van de verdachte zijn aangetroffen op een jerrycan en een plastic zak bij de plaats delict, kon de rechtbank niet vaststellen hoe en wanneer deze vingerafdrukken daar zijn gekomen. De transactiegegevens van een tankstation en de bankgegevens van de verdachte gaven ook geen sluitend bewijs dat de verdachte de brandstof in een jerrycan had getankt. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 5000,- gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken. De rechtbank heeft de benadeelde partij veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft gemaakt ter verdediging tegen deze vordering, begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-156833-22
Datum uitspraak: 4 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 maart 2023, 25 mei 2023 (beide pro forma) en 21 augustus 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.A. Pronk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Koçabas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2022 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan het pand gelegen aan de [adres 2] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zich in dat pand bevindende goederen en/of naastgelegen panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.De beoordeling van de tenlastelegging

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat het de verdachte is geweest die (met een ander) de brand in het pand van de aangever heeft gesticht. Weliswaar roept het feit dat de vingerafdrukken van de verdachte zijn aangetroffen op een stuk van een jerrycan en op een plastic zak die zijn aangetroffen bij de plaats delict vragen op, maar dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank kan immers niet vaststellen op welk moment of op welke manier de vingerafdrukken van de verdachte op de jerrycan zijn terechtgekomen.
Dit oordeel wordt ook niet anders door de transactiegegevens van [tankstation] en de bankgegevens van de verdachte. Daaruit blijkt weliswaar dat de verdachte op 30 december 2021 voor een klein bedrag aan benzine heeft getankt maar niet dat de verdachte die benzine heeft getankt in een jerrycan.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van het ten laste gelegde feit vrijspreken.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

4.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5000,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,-.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen over de vordering.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij wordt veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. de Wit, voorzitter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2023.