In deze zaak heeft verzoekster, een Eritrese nationaliteit, op 29 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 november 2022 de mvv aanvraag van verzoekster afgewezen. Na de afwijzing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek, maar de staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens besloten om de zitting achterwege te laten, aangezien geen van de partijen heeft aangegeven dat zij mondeling gehoord wilde worden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van 19 januari 2020, hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank besloten om het verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten toe te wijzen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is gelet op de aard van het beroep.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Verzoekster is vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, waardoor de staatssecretaris niet verplicht is om griffierecht te vergoeden. Indien een partij het niet eens is met deze uitspraak, kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.