ECLI:NL:RBDHA:2023:12917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Zwitserland bedreigd is door de Jemenitische autoriteiten vanwege zijn activiteiten voor de rechten van Jemenitische minderheden. Echter, de rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat de Zwitserse autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om bescherming te vragen bij de Zwitserse autoriteiten, en dat er geen bewijs is dat dit niet op een effectieve manier mogelijk is.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de zorgen van eiser over gezinshereniging in Zwitserland geen reden vormen om af te zien van overdracht. De staatssecretaris heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20809
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Vreugdehil-Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.A. Matti als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
4. Eiser voert aan dat in zijn geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor overdracht aan Zwitserland van onevenredige hardheid getuigt. In Zwitserland is een VN-kantoor met betrekking tot de mensenrechten van Jemenieten, waar veel Jemenieten aanwezig zijn die werken voor de Jemenitische overheid. Eiser was in Zwitserland actief voor de rechten van minderheden uit Jemen, en is daar meerdere keren bedreigd door de Jemenitische autoriteiten. Eiser heeft onder andere een verklaring van SCYC London overgelegd, waarin is vermeld dat de representant van deze organisatie
getuige is geweest van de meest recente bedreiging in 2022 aan het adres van eiser. Toen is ook gelijktijdig zijn familie in Jemen bedreigd. Hij ontvangt ook nog steeds oproepen van de Jemenitische autoriteiten, als laatste op 25 mei 2023. Eiser vreest daarom voor zijn gezin als hij bescherming vraagt aan de Zwitserse autoriteiten. In Nederland hoeft hij geen aangifte te doen en bescherming te vragen tegen zijn bedreigers, omdat hij nu tijdelijk zijn activiteiten heeft gestaakt, omwille van de veiligheid van zijn gezin.
Eiser heeft verder aangevoerd dat Zwitserland niet of pas na een lange wachttijd van drie jaren toestaat om zijn gezin te laten overkomen. Dat kan hij zijn gezin niet aandoen, vanwege het gevaar dat zij lopen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat eiser in Zwitserland actief was voor de rechten van minderheden in Jemen en de Jemenitische autoriteiten hem bedreigd zouden hebben, niet leidt tot de conclusie dat sprake is van onevenredige hardheid. Eiser heeft namelijk niet met documenten onderbouwd dat de Zwitserse autoriteiten hem niet zouden kunnen beschermen tegen een eventuele dreiging van de Jemenitische autoriteiten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel eiser geen bescherming wil vragen aan de Zwitserse autoriteiten uit vrees voor zijn bedreigingen richting zijn gezin, hij dit toch moet doen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen oordelen dat de gestelde vrees van eiser er niet toe leidt dat Nederland de asielaanvraag aan zich zou moeten trekken. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat het eerst aan eiser is om bescherming te vragen aan de Zwitserse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit niet op een effectieve manier mogelijk is of anderszins niet van eiser verwacht kan worden. De onderbouwing die eiser heeft gegeven voor de vrees voor de veiligheid van zijn gezin, staat volgens de desbetreffende verklaring kennelijk in verband met eisers activiteiten als activist of zijn terugkeer naar Jemen. Dit is te weinig aanleiding om ervan uit te gaan dat zijn gezin bedreigd zou worden als eiser zelf bescherming bij de Zwitserse autoriteiten zou vragen. De stelling dat er meer vertegenwoordigers van de Jemenitische autoriteiten in Zwitserland dan in Nederland verblijven, maakt niet dat aannemelijk is de Zwitserse autoriteiten geen effectieve bescherming zouden kunnen bieden. Voor zover eiser bedoelt dat hij pas verder kan met zijn activiteiten of aangifte kan doen als zijn gezin ook buiten Jemen is, leidt dit niet tot een ander oordeel. Daarvoor is een behandeling van zijn asielverzoek in Nederland niet doorslaggevend.
7. Met betrekking tot de gezinshereniging die volgens eiser in Zwitserland niet of pas na een lange wachttijd mogelijk is, oordeelt de rechtbank als volgt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit geen reden vormt om eiser niet over te dragen aan Zwitserland. Er is niet gebleken dat gezinshereniging niet mogelijk is, of dat eiser zich niet tot de Zwitserse autoriteiten of rechterlijke macht kan wenden als hij meent dat Zwitserland zijn rechten schendt. Hierbij is van belang dat Zwitserland bijvoorbeeld lid is van het EVRM en ervan mag worden uitgegaan dat Zwitserland de verplichtingen die hieruit voortvloeien zal naleven.
8. De staatssecretaris heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Zwitserland. Van een motiveringsgebrek is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag op goede gronden niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.