ECLI:NL:RBDHA:2023:12914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/3449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskostenvergoeding aan verzoekster na wijziging van besluit door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een proceskostenvergoeding. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door het UWV was afgewezen. Na een bezwaarschrift en een tussenuitspraak van de rechtbank, heeft het UWV op 27 juni 2023 het eerdere besluit ingetrokken en verzoekster een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.

Naar aanleiding van deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop het UWV heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en het UWV veroordeeld tot betaling van € 1.674,- aan verzoekster voor de gemaakte proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) aangehaald, en heeft vastgesteld dat het UWV verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. S.E.C. Debets, in aanwezigheid van griffier mr. C.J. Kroon.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3449

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Procesverloop

Met het besluit van 3 december 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat zij per 28 september 2021 minder dan 35%, namelijk 10,85%, arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
Na de zitting heeft de rechtbank op 23 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan waarbij zij het UWV in de gelegenheid heeft gesteld het (in de tussenuitspraak beschreven) gebrek in het bestreden besluit I te herstellen.
Met het besluit van 27 juni 2023 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd (
de rechtbank begrijpt: ingetrokken) en is aan verzoekster met ingang van 28 september 2021 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het UWV heeft medegedeeld zich te conformeren aan de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot het verzoek om proceskostenvergoeding.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een tweede zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster door te besluiten dat verzoekster per 28 september 2021 recht heeft op een IVA-uitkering. Verzoekster heeft om die reden het beroep ingetrokken.
3. Bij het bestreden besluit II heeft het UWV al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
4. Het verzoek wordt als gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.