ECLI:NL:RBDHA:2023:1291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
09/048019-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door negeren van verkeerslicht en niet verlenen van voorrang

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 november 2021. De verdachte, een vrouw geboren in 1986, reed op een elektrische fiets en negeerde een rood verkeerslicht op de kruising van de Laan Copes van Cattenburch en de Koninginnegracht. Hierdoor verleende zij geen voorrang aan een voetganger, die op dat moment de oversteekplaats aan het oversteken was. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de voetganger, een 65-jarige vrouw, overleed. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 30 november 2022 en 25 januari 2023, waarbij de officier van justitie de verdachte beschuldigde van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van verontschuldigbare dwaling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, en sprak haar vrij van het primair tenlastegelegde feit. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, de overtreding van artikel 5 WVW 1994, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer, en weigerde de bijzondere voorwaarde van een schadevergoeding aan de nabestaanden op te leggen, aangezien de verdachte al bereid was om een bedrag te storten aan een slachtofferhulporganisatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/048019-22
Datum uitspraak: 8 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 30 november 2022 en op de terechtzitting van 25 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N.J. Ros en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. Marjanovic, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 november 2021 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (elektrische) fiets, daarmede rijdende over de weg, de Laan Copes van Cattenburch, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
(vervolgens)
- op de kruising van voornoemde weg met de Koninginnegracht een voor haar rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
(vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een op een voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger ten gevolge waarvan zij met haar fiets in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor een ander te weten die voetganger (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 november 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (elektrische fiets), daarmee rijdende op de weg, de Laan Copes van Cattenburch, als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
(vervolgens)
- op de kruising van voornoemde weg met de Koninginnegracht een voor haar rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
(vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een op een voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger ten gevolge waarvan zij met haar fiets in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 9 november 2021 heeft op de Laan van Copes van Cattenburgh in Den Haag een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte, terwijl zij op een elektrische fiets reed, in botsing is gekomen met een overstekende voetgangster. Ten gevolge van dit verkeersongeval is deze voetgangster, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), overleden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verkeersgedragingen van de verdachte die tot dit ongeval hebben geleid, kunnen worden aangemerkt als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) of overtreding van artikel 5 WVW 1994.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW 1994 en dat zij daarbij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte slechts één verkeersovertreding heeft begaan, te weten dat zij een verkeerslicht heeft gepasseerd dat rood licht uitstraalde. Zij heeft dit licht echter niet bewust of opzettelijk genegeerd, maar heeft gedwaald over welk verkeerslicht voor haar rijrichting bestemd was. Een ander verkeerslicht straalde groen licht uit. Zij verkeerde daardoor in de veronderstelling dat zij door mocht rijden. Zij hield verder rekening met het verkeer om zich heen en had aandacht voor haar omgeving. Zij kon [slachtoffer] pas kort voor de botsing opmerken, waardoor een botsing onvermijdelijk was. Gelet hierop kan haar verkeersgedrag niet worden aangemerkt als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en daarom dient zij te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (artikel 6 WVW 1994). Haar verkeersgedrag heeft evenmin gevaar of hinder op de weg veroorzaakt en om die reden dient de verdachte tevens te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.
3.4.
De gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage A opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de
voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Het juridisch kader
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste rechtspraak aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen moet het verkeersgedrag van de verdachte dat heeft geleid tot een verkeersongeval ten minste als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend kunnen worden aangemerkt.
3.6.
De bewijsoverwegingen
Uit bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op de hoek van de kruising van de Koninginnegracht met de Laan Copes van Cattenburgh in Den Haag ligt een voetgangersoversteekplaats ter hoogte Koninginnegracht 74 en evenwijdig aan de Koninginnegracht. Hier kan een voetganger de Laan Copes van Cattenburgh oversteken. Deze oversteekplaats aan het begin direct gekruist door een fietspad.
De verdachte reed op 9 november 2021 op haar elektrische fiets op dit fietspad. Zij kwam vanuit de richting van de Wassenaarseweg/Carel van Bylandtlaan en reed in de richting van de Laan Copes van Cattenburgh. Om over het deel van het fietspad te mogen rijden dat zich aan het begin van eerdergenoemde oversteekplaats bevindt, moest de verdachte een verkeerslicht op de kruising van de Laan van Copes van Cattenburgh en de Koninginnegracht passeren. Terwijl dit voor haar rijrichting bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde, is zij doorgereden en heeft zij dus dit verkeerslicht genegeerd. Vervolgens heeft zij geen voorrang verleend aan [slachtoffer] terwijl [slachtoffer] op dat moment voornoemde oversteekplaats aan het oversteken was. Daardoor is de verdachte in botsing gekomen met [slachtoffer] aan het begin van de oversteekplaats. Als gevolg van dit ongeval is [slachtoffer] overleden.
Uit het politieonderzoek is gebleken dat de verdachte op de kruising van de Koninginnegracht en de Laan van Copes van Cattenburgh een rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd. Uit de verkeersongevallenanalyse is verder gebleken dat het verkeerslicht (faserichting 34), dat voor de looprichting van [slachtoffer] was bestemd, en het verkeerslicht (faserichting 86), dat voor de rijrichting van de verdachte was bestemd, dusdanig zijn afgesteld dat het niet mogelijk is dat deze tegelijkertijd groen licht uitstralen. Zij zijn ten opzichte van elkaar vergrendeld. Het is dus onmogelijk dat tegelijkertijd door een voetganger mag worden overgestoken op eerdergenoemde oversteekplaats en door een fietser mag worden gereden op het die oversteekplaats kruisende fietspad.
verontschuldigbare dwaling
Het betoog van de raadsvrouw dat sprake is geweest van verontschuldigbare dwaling aan de zijde van de verdachte aangezien de verdachte vlak voor het ongeval zou hebben gedwaald over het verkeerslicht dat voor haar rijrichting bestemd was, vat de rechtbank op als een opzetverweer. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer, gelet op het volgende.
Het is mogelijk - en de rechtbank gaat daarvan gelet op alle verklaringen van de verdachte ook vanuit - dat de verdachte zich op de bewuste dag heeft vergist in het verkeerslicht dat op haar rijrichting van toepassing was en dat zij er vervolgens, ten onrechte, vanuit is gegaan dat zij mocht doorrijden. Er komt haar in dat geval echter geen beroep op verontschuldigbare dwaling toe omdat de verkeerssituatie ter plaatse naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk en overzichtelijk was geregeld door middel van onder meer verkeerslichten en dat het haar daarom duidelijk had moeten zijn welk verkeerslicht op haar rijrichting van toepassing was. Zij was bovendien bekend met de verkeerssituatie ter plaatse aangezien zij, volgens eigen zeggen, destijds iedere (school)dag haar dochter ophaalde van school, waarbij zij de route volgde die zij ook op 9 november 2021 heeft gevolgd. Daarnaast heeft als uitgangspunt te gelden dat een onoverzichtelijke situatie in het verkeer tot extra voorzichtigheid noopt. Slechts in bijzondere omstandigheden werkt die verontschuldigend. Dergelijke omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewijsmiddelen
Zoals door de officier van justitie en de raadsvrouw betoogd, kan het verkeersgedrag van de verdachte op 9 november 2021 niet als roekeloos of zeer aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend worden aangemerkt.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat dit verkeersgedrag evenmin van dien aard en ernst is geweest dat om die reden bewezen kan worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de omstandigheid dat de verdachte een verkeerslicht dat rood licht uitstraalde heeft genegeerd en vervolgens geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] aan wie zij wel voorrang had moeten verlenen, niet volgt dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Hoewel dit strikt genomen twee verkeersovertredingen oplevert, is de omstandigheid dat de verdachte geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer] een onvermijdelijk gevolg van het door rood rijden van de verdachte. Immers, een rood uitstralend licht van het desbetreffende verkeerslicht betekent stoppen voor de tramhalte en de voetgangersoversteekplaats en groen uitstralend licht van dat verkeerslicht betekent doorrijden, óók over het gedeelte van de voetgangersoversteekplaats dat zich op het fietspad bevindt, gelet op de vergrendeling van dat verkeerslicht (faserichting 86) ten opzichte van het verkeerslicht van de voetgangersoversteekplaats (faserichting 34). Gelet hierop is er dan ook sprake van één verkeerde beslissing, waardoor het ongeval is ontstaan. Gezien de situatie ter plaatse was de verdachte, eenmaal het rood uitstralende licht gepasseerd en haar weg vervolgend in de verkeerde veronderstelling door groen te zijn gereden, ook feitelijk moeilijk in staat om voorrang aan [slachtoffer] te kunnen verlenen. Voor het overige acht de rechtbank, het geheel van gedragingen en omstandigheden in aanmerking nemende, geen redenen aanwezig die moeten leiden tot het oordeel dat de verdachte wel aanmerkelijke schuld aan het ongeval heeft gehad. Daarbij merkt de rechtbank op dat weliswaar vaststaat dat de verdachte op haar route eerder op de Carel van Bylandtlaan (ook) een rood uitstralend verkeerslicht (faserichting 26) heeft genegeerd en dat zij op de Raamweg door een oranje uitstralend verkeerslicht (faserichting 87) heeft gereden, maar dat eerstgenoemde verkeersovertreding geen onderdeel uitmaakt van de gedragingen die de verdachte ten laste zijn gelegd. Bovendien kan niet gezegd worden dat die beide gedragingen in zodanig oorzakelijk verband staan met de gedragingen die de verdachte wel ten laste zijn gelegd dat mede daarom de conclusie gerechtvaardigd is dat sprake is van aanmerkelijke schuld van de verdachte. Die gedragingen laat de rechtbank daarom buiten beschouwing bij haar beoordeling. Verder geldt dat de omstandigheid dat de verdachte reed op een elektrische fiets, met volgens de ongevallenanalyse een gemiddelde snelheid van 20 km per uur, de rechtbank niet leidt tot een andere conclusie. Hoewel het hier gaat om een behoorlijke snelheid, waardoor zij ter plaatse vermoedelijk sneller reed dan de gemiddelde verkeersdeelnemer op een fiets zonder elektrische aandrijving, heeft de verdachte hiermee niet zodanig uitzonderlijk verkeersgedrag laten zien dat mede vanwege die omstandigheid sprake is van aanmerkelijke schuld. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit niets blijkt dat de verdachte niet had kunnen stoppen als zij het rood uitstralende verkeerslicht had gezien.
Concluderend acht de rechtbank het primair tenlastegelegde (overtreding van artikel 6 WVW 1994) op grond van het voorgaande niet bewezen.
Door het negeren van een rood uitstralend verkeerslicht en het niet verlenen van voorrang aan een overstekende voetgangster, heeft de verdachte niet gehandeld zoals van haar in het verkeer verwacht mag worden. De verdachte heeft daarmee concreet gevaar veroorzaakt voor andere weggebruikers. Zij heeft door haar verkeersgedragingen het verkeer op de weg in het algemeen en [slachtoffer] in het bijzonder in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt omdat er door die gedragingen een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het haar subsidiair ten laste gelegde feit, ofwel overtreding van artikel 5 WVW 1994.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 9 november 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (elektrische fiets), daarmee rijdende op de weg, de Laan Copes van Cattenburch, als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en vervolgens
- op de kruising van voornoemde weg met de Koninginnegracht een voor haar
rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en vervolgens
- geen voorrang heeft verleend aan een op een voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger ten gevolge waarvan zij met haar fiets in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Zij heeft geen aanleiding gezien om een deels voorwaardelijke straf te eisen zodat daaraan als bijzondere voorwaarde kan worden gekoppeld dat de verdachte, conform de wens van de nabestaanden, een bedrag van
€ 5.000,- dient te storten op de rekening van de Vereniging Verkeersslachtoffers of Slachtofferhulp Nederland.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. De verdachte heeft een blanco strafblad. Het ongeval en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en haar familie hebben een enorme impact op de verdachte gehad. Zij kampt met traumagerelateerde klachten en is daarvoor na het ongeval in behandeling geweest bij een psycholoog. Zij voelt zich verantwoordelijk voor wat er is gebeurd en gaat hier nog steeds onder gebukt.
Zij heeft in alle opzichten haar verantwoordelijkheid genomen in de hoop daarmee enige verlichting voor de nabestaanden te bieden. Zij heeft meegewerkt aan de civiele aansprakelijkstelling door de nabestaanden en besloten om met haar gezin langer in Nederland te blijven en haar terugkeer naar Nieuw-Zeeland uit te stellen omdat zij weet dat het voor de nabestaanden in het kader van de verwerking belangrijk is dat zij persoonlijk aanwezig is bij de zitting. Ook heeft zij via de wijkagent een brief aan de familie van het slachtoffer gegeven waarin zij haar spijt heeft betuigd en heeft te kennen gegeven open te staan voor contact met hen. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen of een deels voorwaardelijke taakstraf indien de rechtbank een geheel voorwaardelijke straf niet aangewezen acht.
Ten slotte heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de verdachte bereid is om, zoals verzocht door de benadeelde partijen, een bedrag van € 5.000,- te storten op de rekening van de Vereniging Verkeersslachtoffers of Slachtofferhulp Nederland. Het is niet noodzakelijk om dit als bijzondere voorwaarde aan de verdachte op te leggen omdat zij al van plan is om dit te doen, aldus de raadsvrouw.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Op 9 november 2021 heeft een buitengewoon tragisch verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte, terwijl zij op een elektrische fiets reed, in botsing is gekomen met een voetgangster die op dat moment een oversteekplaats aan het oversteken was. Ten gevolge van dit verkeersongeval is deze voetgangster, een 65-jarige vrouw, overleden.
De verdachte heeft met haar verkeersgedrag gevaar veroorzaakt in het verkeer dat zich uiteindelijk ook heeft verwezenlijkt. Het ongeval en de tragische afloop daarvan hebben een grote impact gehad op de nabestaanden van het slachtoffer. De nabestaanden hebben ter zitting, ieder op zijn en haar eigen persoonlijke manier, kenbaar gemaakt wat het voor hen betekent dat zij hun partner en moeder moeten missen als gevolg van een vermijdbare fout van de verdachte. De rechtbank realiseert zich dat voor de nabestaanden met geen enkele straf recht zal kunnen worden gedaan aan het onmetelijke verdriet dat zij hebben en waarmee zij moeten leven.
Hoewel wellicht moeilijk invoelbaar voor de nabestaanden, houdt de rechtbank bij de strafoplegging ook rekening met de gevolgen van het gebeurde voor de verdachte. Zij heeft als gevolg van het ongeval psychische klachten gekregen en is daarvoor onder behandeling van een psycholoog geweest. Zij heeft verder alle verantwoordelijkheid voor haar gedragingen genomen en zich binnen haar mogelijkheden bereid getoond om de nabestaanden tegemoet te komen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en dus een blanco strafblad heeft.
Ten slotte weegt de rechtbank mee dat, hoewel de verkeersgedragingen van de verdachte die tot eerdergenoemd verkeersongeval hebben geleid niet te kwalificeren zijn als overtreding van artikel 6 WVW 1994, wel sprake is van een ernstig feit met ernstige gevolgen.
Gelet op voornoemde omstandigheden is een taakstraf van 120 uren een passende straf. De rechtbank komt daarmee tot een straf die in duur aanzienlijk korter is dan de straf die officier van justitie heeft geëist. Dit heeft te maken met de vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf, zoals voorgesteld door de raadsvrouw, acht de rechtbank geen passende straf gelet op de ernst van de verkeersfouten van de verdachte die tot het ongeval hebben geleid en de ernst van de gevolgen ervan. Aan het opleggen van een bijzondere voorwaarde waardoor de verdachte uit hoofde van dit vonnis verplicht wordt een bedrag aan een organisatie zoals Slachtofferhulp Nederland te betalen, zoals de nabestaanden wensen, komt de rechtbank dan ook niet toe.

7.De vordering van de benadeelde partijen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] en
[naam 3] .
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard wegens de door haar bepleite vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat het niet redelijk is dat aan alle benadeelde partijen de gevorderde proceskosten zouden worden vergoed omdat de vorderingen gezamenlijk zijn ingediend en de vorderingen tijdens één zitting worden behandeld waarbij de benadeelde partijen gelijktijdig worden bijgestaan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen hebben van Nationale Nederlanden een bedrag aan affectieschade uitgekeerd gekregen (respectievelijk € 17.500 voor de ex-partner van [slachtoffer] en € 15.000 voor de kinderen van [slachtoffer] ). In deze procedure hebben zij verzocht om een aanvullende vergoeding van € 2.500,- wegens affectieschade (immateriële schade), indien de rechtbank komt tot de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde misdrijf. Daarnaast hebben zij een vergoeding wegens proceskosten gevorderd.
Nu de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van het primair tenlastegelegde vervalt daarmee de grondslag van voornoemde voorwaardelijke vorderingen tot vergoeding van immateriële schade. De aan die vorderingen verbonden voorwaarde van bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit is immers niet vervuld, zodat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen over die vorderingen. Aan de vorderingen tot vergoeding van proceskosten is geen voorwaarde verbonden. Nu geen sprake is van een geheel of gedeeltelijk toegewezen vordering benadeelde partij, wijst de rechtbank deze vorderingen af.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) dagen;
de vordering van de benadeelde partijen (proceskosten)
wijst de vordering van de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] en
[naam 3] tot vergoeding van proceskosten af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2023.
Bijlage A: Bewijsmiddelenoverzicht
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 45).
Het proces-verbaal Aanrijding misdrijf /verkeersongeval met dodelijke afloop, opgemaakt op 16 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 2 t/m 7):Op dinsdag 9 november omstreeks 14:50 uur, kregen hgl08495 en hgll3667 de melding dat er een aanrijding zou hebben plaats gevonden tussen een voetganger en een fietser (E-bike).
Ongeval, tussen een bestuurder van een fiets (betrokkene 1) en een voetganger (betrokkene 2), vond plaats op de kruising van de Laan Copes van Cattenburgh met de Koninginnegracht.
Op de hoek van genoemde kruising bevind zich perceel Koninginnegracht 74 wat een hoekpand is. Daar ligt een voetgangersoversteekplaats (VOP) evenwijdig aan de Koninginnegracht en geregeld met een verkeerregelinstallatie (VRI) om als voetganger de Laan Copes van Cattenburgh over te steken.
Op de Laan Copes van Cattenburch ligt naast de rijbaan een verplicht fietspad (…). Betrokkene 2 (voetganger) was voornemens over te steken, over genoemde VOP, komende uit de richting van de Riouwstraat en gaande in de richting van de Mauritskade (hemelsbreed).
Betrokkene 1 (bestuurder van de fiets) kwam vanuit de richting van de Wassenaarseweg, Carel van Bylandtlaan gaande in de richting van de Laan Copes van Cattenburgh en reed over het genoemde verplichte fietspad.
Gezien deze kruising geregeld is met een VRI bevind het verkeerslicht voor betrokkene 1, gezien vanuit de rijrichting van betrokkene 1, zich voor de Koninginnegracht.
(…)
Ter hoogte van het genoemde hoekpand, op het fietspad aan de zijde van de Riouwstraat kwam betrokkene 1 (bestuurder fiets) in botsing met betrokkene 2 (de voetganger)
Ten gevolge van deze confrontatie is betrokkene 2 ten val gekomen en met zwaar lichamelijk letsel vervoerd naar het Westeinde Ziekenhuis te Den Haag.
Op vrijdag 12 november 2021 is betrokkene 2 ten gevolge van het ongeval overleden.
Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 23 november 2021, voor zover inhoudende (p. 24):Naar aanleiding van dit verkeersongeval met dodelijke afloop zijn beelden gevorderd van de Koninklijke Shell gevestigd aan de Carel van Bylandtlaan 16 te Den Haag. De camera die bruikbare beelden heeft opgeleverd bevindt zich aan de voorzijde en staat gericht in de richting van de kruising met de Raamweg, zicht op de Raambrug en in het verlengde van de Carel van Bylandtlaan, zicht op de Laan Copes van Cattenburch, de Koninginnegracht en de plaats van confrontatie. Tevens is er zicht op het verkeerslicht, voor bestuurders op het fietspad op de Carel van Bylandtlaan met de Raamweg. Dit verkeerslicht bevindt zich dan aan de linkerzijde van de bestuurders.
Op 14:48:15 uur komt de bestuurder van de fiets in beeld. (…)
Op 14:48:28 uur bevindt deze bestuurder zich op de Raambrug, rijdt in de richting van de Laan Copes van Cattenburch en negeert het verkeerslicht, voor deze bestuurder geldende, wat rood licht uitstraalt.
Op 14:48:32 uur komt deze bestuurder in confrontatie met het slachtoffer.
Uit deze beelden is gebleken dat de bestuurder van de fiets in ieder geval rood uitstralende verkeerslicht negeerde.
Het verkort proces-verbaal verkeersongevallenanalyse van een verkeersongeval dat op 9 november 2021 heeft plaatsgevonden, opgemaakt op 25 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 46 e.v.):Op het kruispunt gevormd door de wegen Laan Copes van Cattenburch en Koninginnegracht gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Den Haag op het weggedeelte gelegen tussen de Carel van Bylandtlaan en de Balistraat had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een fietser en een voetganger.
Bij dit ongeval waren betrokken:
Een fiets met trapondersteuning, merk Ahooga, kleur zwart, verder in dit proces-verbaal fiets genoemd.
Een voetganger ( [slachtoffer] ), verder in dit proces-verbaal voetganger genoemd.
Op het hierboven benoemde kruispunt was de voorrang geregeld door middel van verkeersborden, verkeerstekens en een verkeersregelinstallatie. Ten tijde van het verkeersongeval was de verkeersregelinstallatie in werking.
De Laan Copes van Cattenburch bestond ter plaatse uit één rijbaan die was verdeeld in vier rijstroken, elk twee rijstroken bestemd voor één van de respectievelijke rijrichtingen. Aan beide zijden van de rijbaan was een vrij liggend fietspad en trottoir gesitueerd. Waar het verkeersongeval had plaatsgevonden was een voetgangersoversteekplaats (VOP) gesitueerd. (...) Uit onderzoek is gebleken dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het vrij liggende fietspad van de Laan Copes van Cattenburgh (…)
Op het videobestand 203 - 203 - Cl6 CvB Knoop - 2021-11-09 14-47-00-013.mp4 namen wij het volgende waar:
Omstreeks 14:48:15 uur is de fiets met diens bestuurder in beeld op het fietspad van de Carel van Bylandtlaan. Zij fietst in de richting van de Laan Copes van Cattenburch.
(…) Omstreeks 14:48:20 uur steekt de fiets met diens bestuurder de rijbaan over van de Raam weg. Omstreeks 14:48:24 uur straalt het verkeerslicht voor het fietsverkeer van de Laan Copes van Cattenburch rood licht uit.
Dit verkeerslicht is opgenomen in het kruispunt als faserichting 86.
Omstreeks 14:48:32 uur vindt de confrontatie plaats tussen de fiets en de voetganger.
Van de gemeente Den Haag heb ik [verbalisant] bestanden met betrekking tot de verkeersregelinstallatie van kruispunt K405 ontvangen, Ik (…) heb de volgende bestanden ontvangen: Vlg-bestanden van 9 november 2021 van 14:00:00 – 15:59:59 uur (…).
Op basis van de mij (…) ter beschikking staande informatie (camerabeelden en verklaringen), heb ik de rij- en looprichting van de bij het ongeval betrokken verkeersdeelnemers gerelateerd aan de kruispuntnummering:
(…) Hieruit bleek dat de voetganger voornemens was de Laan Copes van Cattenburch over te steken ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats. De betreffende looprichting was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als faserichting 34.
Uit analyse van de conflictmatrix valt op te maken dat de faserichtingen 86 en 34 ten opzichte van elkaar vergrendeld zijn. Dit betekent dat deze faserichtingen niet gelijktijdig groen of gelijktijdig geel kunnen zijn. Ook is het niet mogelijk dat de ene richting groen is en de andere richting geel.
Resumé
(…) Vanaf de Raamweg reed de fiets met diens bestuurder richting de Laan Copes van Cattenburch. Op het vrij liggende fietspad van de Laan Copes van Cattenburch passeert zij de stopstreep bij faserichting 86 met een rood uitstralend verkeerslicht. Ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats komt de fiets in confrontatie met een aldaar overstekende voetganger. De voetganger was voornemens om de Laan Copes van Cattenburch over te steken in de richting van Koninginnegracht 73. De betreffende looprichting voor de voetganger was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als faserichting 34. De voetganger stak de Laan Copes van Cattenburch over bij een groen uitstralend verkeerslicht. De onderlinge confrontatie vond plaats op het vrij liggend fietspad van de Laan Copes van Cattenburch ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats. Gezien vanuit de looprichting van de voetganger, naderde de fiets vanaf links.
Een geschrift, te weten het schouwverslag welke op 13 november 2021 over [slachtoffer] is opgesteld, voor zover inhoudende (p. 19 t/m 22):Alles overziend concludeer ik een niet-natuurlijke dood. Mw. is overleden aan de gevolgen van een fatale botsing (als voetganger) met een E-bike (op dinsdag 9-11-2021) ter hoogte van de Laan Copes van Cattenburch te Den Haag. Doordat er na het ongeval bij Mw. sprake was van zeer ernstig schedel'/hersenletsel met een infauste prognose werd een aantal dagen na de IC-opname besloten tot een abstinerend beleid.
Een akte van overlijden, d.d. 17 november 2021 opgemaakt, voor zover inhoudende
(p. 23)
Overledene: Geslachtsnaam: [slachtoffer] , Voornamen: [slachtoffer] , geboorte: [geboortedag 2] 1956, dag van overlijden: 12-11-2021.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 17 december 2021, voor zover inhoudende (p. 8 t/m 11):
V: Hoe was uw gemoedstoestand op de dag van het ongeval?
A: Het was voor mij een gewone dag.
V: Waar reed u op als bestuurder.
A: Op een fiets.
V: Een elechtrische fiets?
A: Ja.
V: Wat kunt u zelf vertellen over het ongeval?
A: Ik was onderweg om mijn dochter van school te halen. Ik kwam uit de richting van
het hoofdkantoor van de Shell. Ik kwam langs een grote kruising, voorbij de Shell en
later een kleinere kruising. Bij die kleine kruising liep een vrouw over en daar
botste ik op. (…) Ik zag haar pas toen zij vlak voor mij was.
0: Er zijn camerabeelden van de Shell, deze staan gericht op de Raamweg, de Raambrug
en de Koninginnegracht en staan dus gericht op de plaats van het ongeval, in de
richting waar u naar toe fiets. Op deze beelden is te zien dat u, sowieso twee
verkeerslichten passeert:
1: Dit verkeerslicht staat links van u op de hoek van de Carel van Bylantlaan met de
Raamweg.(…)
3: Dit verkeerslicht staat over de Raambrug net voor de trambaan en voor de Koninginnegracht. Als u dat licht passeert is het rood.
De verkeerslichten 1 en 3 stralen rood licht uit als u deze passeert.
V: U heeft nu de beelden gezien en wat vind u ervan?
A: Ik vind het niet prettig. Ik dacht dat het groen was en het was dus niet groen.