ECLI:NL:RBDHA:2023:12905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.21717 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres is gehuwd met een Soedanese man, de referent, die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft. Eiseres diende haar aanvraag in op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De aanvraag werd echter afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die ook een inreisverbod van twee jaar oplegde, omdat eiseres niet voldeed aan de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. In de rechtszaak betoogde eiseres dat de belangenafweging die de Staatssecretaris had gemaakt onterecht was en dat zij aan alle andere voorwaarden voor vergunningverlening voldeed. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel, vooral omdat zij zonder geldige mvv Nederland was binnengekomen en niet had aangetoond dat er belemmeringen waren voor het uitoefenen van gezinsleven in Nigeria.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelde dat eiseres niet vrijgesteld kon worden van het mvv-vereiste en dat het inreisverbod terecht was opgelegd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 juli 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.21717
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer] ,

en haar minderjarige zoon
[minderjarige] ,V-nummer: [V-nummer] , hierna gezamenlijk te noemen: eiseres,
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Zij is gehuwd met [referent] (de referent), die tevens de vader van haar zoontje is. De referent heeft de Soedanese nationaliteit en is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Op 28 januari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, voor verblijf bij referent op grond van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In het besluit van 6 mei 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tevens heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21719, op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld door de referent en bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Abdelnour. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De standpunten van partijen

1. Verweerder wijst de aanvraag af, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Volgens verweerder leiden artikel 8 van het EVRM en de hardheidsclausule in het geval van eiseres niet tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder neemt aan dat sprake is van familieleven tussen eiseres en de referent. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt echter in het nadeel van eiseres uit. Omdat eiseres niet heeft voldaan aan een eerdere opgelegde terugkeerverplichting die haar is opgelegd, heeft verweerder nu tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
2. Eiseres meent dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het mvv-vereiste. Zij betwist de belangenafweging die verweerder in dit verband gemaakt heeft. Afgezien van het mvv-vereiste, voldoet zij aan alle voorwaarden voor vergunningverlening. De referent zal zijn baan in Nederland moeten opgeven om met haar en hun zoontje naar Nigeria te vertrekken. Eiseres durft niet alleen terug te gaan naar Nigeria met haar zoontje. Zij vreest voor haar ex-partner, die daar nog verblijft. Ook stelt eiseres dat zij relatief lang in Nigeria zal moeten verblijven voordat zij weer naar Nederland zal kunnen uitreizen. Zij moet immers in Nigeria het inburgeringsexamen afleggen en daar ook wachten op een beslissing op haar mvv-aanvraag. Dat verweerder vasthoudt aan het mvv-vereiste is volgens eiseres nodeloos formalistisch.

De beoordeling

3. De rechtbank toetst of verweerder alle van belang zijnde feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken en, zo ja, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen de belangen van eiseres enerzijds en verweerder anderzijds. Zij overweegt het volgende.
4. Bij de bepaling van het gewicht dat toekomt aan het belang van eiseres om haar gezinsleven in Nederland te kunnen uitoefenen, heeft verweerder terecht betrokken dat sprake is van een eerste toelating van eiseres. Er is dus geen sprake van inmenging in de uitoefening van het recht op gezinsleven. Verweerder heeft betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres Nederland zonder mvv is ingereisd en dat zij de keuze heeft gemaakt haar gezinsleven in Nederland voort te zetten, terwijl zij niet over rechtmatig verblijf beschikt. Ook voert verweerder niet ten onrechte aan dat niet is gebleken dat er voor eiseres en de referent belemmeringen zijn om hun gezinsleven in Nigeria uit te oefenen. Zo is niet aannemelijk gemaakt dat de referent een intensief familieleven onderhoudt met de kinderen uit zijn eerdere relatie. Daar komt bij dat van de referent niet wordt verlangd dat hij met eiseres Nederland verlaat. Eiseres heeft niet onderbouwd dat van haar niet kan worden gevergd dat zij en haar zoontje terugkeren naar Nigeria om aldaar alsnog een mvv aan te vragen. De schoolgang van haar zoontje staat hieraan niet in de weg. Tijdens de zitting heeft verweerder benadrukt dat de procedure van een mvv-aanvraag drie maanden in beslag neemt. Het vertrek van eiseres uit Nederland zal derhalve van relatief korte duur zijn. Eén en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiseres niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarbij alle van belang zijnde feiten en omstandigheden
voldoende gemotiveerd in de belangenafweging betrokken.
6. Verweerder stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat eiseres geen bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, op basis waarvan het voor haar onevenredig bezwarend is dat verweerder vasthoudt aan het mvv-vereiste. Verweerder heeft dan ook voorbij mogen gaan aan de gestelde omstandigheid dat eiseres aan alle overige voorwaarden voor vergunningverlening voldoet.
7. Verweerder heeft terecht een inreisverbod aan eiseres opgelegd. Eiseres heeft namelijk geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit, dat haar bij besluit van 8 juli 2021 was opgelegd. Uit artikel 66a, eerste lid onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 vloeit voort dat verweerder in dergelijke gevallen een inreisverbod uitvaardigt. In het licht van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld met betrekking tot artikel 8 van het EVRM, is er voor verweerder geen aanleiding geweest om af te zien van het opleggen van het inreisverbod.
Conclusie
8. De beroepsgronden treffen geen doel. Het beroep is daarom ongegrond. Het bestreden besluit blijft overeind. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.