ECLI:NL:RBDHA:2023:12904
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na uitspraak op beroep
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, heeft verzoeker, een vreemdeling, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel verblijf als familie- of gezinslid. Deze aanvraag werd op 16 september 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, wat leidde tot bezwaar van verzoeker. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op zijn bezwaar was beslist. Op 2 mei 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar ongegrond, waarna verzoeker beroep instelde tegen dit besluit (zaaknummer AWB 23/4944).
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om een voorlopige voorziening gelijkgesteld met het beroep. De rechter heeft op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer AWB 23/4944, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat er inmiddels een uitspraak was gedaan op het beroep. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.