Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , verzoekster, V-nummer: [V-nummer] ,
[minderjarige] ,V-nummer: [V-nummer] , hierna gezamenlijk te noemen: verzoekster,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Nigeriaanse vrouw, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, om bij haar echtgenoot, die de Soedanese nationaliteit heeft en een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bezit, te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 6 mei 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en er werd een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd op 19 oktober 2022 ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 april 2023 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de verweerder. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening te treffen, aangezien de rechtbank op dezelfde dag op het beroep heeft beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en verzoekster krijgt het betaalde griffierecht niet terug, noch een vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.