ECLI:NL:RBDHA:2023:12897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.11768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een Nigeriaanse asielzoeker die met onbekende bestemming is vertrokken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse asielzoeker die eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 21 mei 2021 afgewezen, maar het beroep tegen deze afwijzing werd op 4 november 2021 gegrond verklaard. Echter, op 24 mei 2022 werd de aanvraag opnieuw afgewezen. De gemachtigde van de eiser vroeg om aanhouding van de behandeling van het beroep, wat door de rechtbank werd toegewezen. Tijdens de zitting op 7 juli 2023 bleek dat de eiser op 15 juni 2023 met onbekende bestemming was vertrokken, zonder de staatssecretaris te informeren over zijn verblijfplaats.

De rechtbank overwoog dat wanneer een vreemdeling die bescherming in Nederland heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming. De gemachtigde van de eiser was pas op de hoogte van de vertrekstatus van de eiser op 6 juli 2023 en vroeg om een termijn om contact op te nemen. De rechtbank zag echter geen aanleiding om hieraan tegemoet te komen, aangezien de eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat de eiser geen proceskostenvergoeding zou ontvangen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11768
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Inleiding

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 18 september 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het besluit van 21 mei 2021 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Met de uitspraak van 4 november 2021 is het beroep gegrond verklaard.1
2. Met het bestreden besluit van 24 mei 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser (opnieuw) afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.1.
Het verzoek van de gemachtigde van eiser om behandeling van het beroep op de zitting op 31 januari 2023 aan te houden is door de rechtbank toegewezen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De staatssecretaris heeft de rechtbank op 6 juli 2023 bericht dat eiser per 15 juni 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. In dit kader beoordeelt de rechtbank of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
4. Indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, dient er in beginsel vanuit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders
1Uitspraak van deze zittingsplaats, NL21.8095 (niet gepubliceerd).
als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.2
5. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft een printscreen van het informatiesysteem Indigo overgelegd waaruit blijkt dat eiser op 15 juni 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid hiervan aan te twijfelen. Eiser is zonder bericht niet op de zitting verschenen. Ter zitting is gebleken dat eiser voor het laatst op 4 juni 2023 contact heeft gehad met zijn gemachtigde via e-mail. Het laatste contact tussen eiser en zijn gemachtigde heeft dus plaatsgevonden vóór de MOB- melding. Verweerder noch eisers gemachtigde weet waar hij verblijft, en daarmee of eiser nog in Nederland verblijft.
6. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting betoogd dat hij pas sinds 6 juli jl. ervan op de hoogte is dat eiser in het systeem staat vermeld als met onbekende bestemming vertrokken. Hij verzoekt de rechtbank om hem een termijn te stellen zodat hij contact met eiser kan opnemen. Gezien het toetsingskader in rechtsoverweging 4. en hetgeen overwogen in rechtsoverweging 5. ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding.
7. Uit overweging 5. blijkt dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een beoordeling van de door hem tegen het bestreden besluit ingestelde rechtsmiddelen. Eiser heeft dus geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL: .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.