ECLI:NL:RBDHA:2023:1288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens overschrijding termijn gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat eiser de gronden van zijn beroep te laat heeft ingediend. Eiser had op 9 december 2022 een besluit ontvangen waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser werd verzocht om binnen vijf werkdagen gronden van beroep in te dienen, maar heeft dit pas op 21 januari 2023 gedaan, wat de gestelde termijn overschreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verontschuldiging voor deze overschrijding is gegeven.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, hoewel er in bepaalde gevallen uitzonderingen kunnen zijn op de procedureregels, er in dit geval geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25310
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als het beroepschrift geen gronden bevat. [1] De rechtbank moet wel eerst een mogelijkheid tot herstel bieden.
2. Het beroepschrift van eiser bevat geen gronden. Daarom heeft de rechtbank bij bericht in het digitale dossier van 13 december 2022 eiser verzocht binnen vijf werkdagen gronden van beroep in te dienen. Ook is eiser hierbij medegedeeld dat het beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Pas op 21 januari 2023 heeft eiser de gronden ingediend. Daarmee is de gestelde termijn van vijf werkdagen overschreden. Er is geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
3. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Met deze vaststelling kan gelet op het navolgende niet worden volstaan. Op grond van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 18 februari 1998 met zaaknummer 145/1996/764/965 inzake Bahaddar tegen Nederland, mag een in het nationale recht gelegen procedureregel niet onder alle omstandigheden aan de vreemdeling worden tegengeworpen. Dit dient achterwege te worden gelaten indien bijzondere op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden nopen tot de conclusie dat het effectueren van het bestreden besluit onmiskenbaar zou leiden tot behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er gelet op de inhoud van het digitale dossier echter in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich voordoet.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:5, eerste lid, onder d en artikel 6:6 van de Awb.