ECLI:NL:RBDHA:2023:12861
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van Oekraïense nationaliteit
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een eiser van Oekraïense nationaliteit, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag, ingediend op 24 augustus 2021. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De eiser stelde dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden had beslist, en dat hij daarom een beroep had ingesteld.
De rechtbank heeft echter overwogen dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die op 28 oktober 2022 zou eindigen, met negen maanden was verlengd op basis van het WBV 2022/22. Dit was het gevolg van een situatie waarin een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indiende, waardoor het moeilijk was om de procedures binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 26 april 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat deze situatie zich voordeed.
Aangezien de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de ingebrekestelling van de eiser, die op 10 februari 2023 was ingediend, prematuur was. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.