ECLI:NL:RBDHA:2023:12861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.6013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van Oekraïense nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een eiser van Oekraïense nationaliteit, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag, ingediend op 24 augustus 2021. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De eiser stelde dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden had beslist, en dat hij daarom een beroep had ingesteld.

De rechtbank heeft echter overwogen dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die op 28 oktober 2022 zou eindigen, met negen maanden was verlengd op basis van het WBV 2022/22. Dit was het gevolg van een situatie waarin een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indiende, waardoor het moeilijk was om de procedures binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 26 april 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk had gemaakt dat deze situatie zich voordeed.

Aangezien de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de ingebrekestelling van de eiser, die op 10 februari 2023 was ingediend, prematuur was. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6013

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum]
van Oekraïense nationaliteit,
eiser,
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag van 24 augustus 2021.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
4. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
5. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 24 augustus 2021. Op 28 april 2022 is eiser toegelaten tot de nationale asielprocedure. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou daarom op 28 oktober 2022 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 26 april 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.1 De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 10 februari 2023 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6. Het beroep is, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.