ECLI:NL:RBDHA:2023:12832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/648271 / KG ZA 23-443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding overheidsaansprakelijkheid inzake informatieplicht ILT aan afnemers van pleziervaartuigen

In deze zaak heeft eiser, H.O.D.N. [Handelsnaam], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Eiser vordert dat de Staat wordt verboden om zijn afnemers te informeren over de non-conformiteit van de door hem gedistribueerde pleziervaartuigen, in het bijzonder naar aanleiding van de Wet Pleziervaartuigen en de bijbehorende richtlijnen. Eiser stelt dat hij zijn best heeft gedaan om aan de eisen te voldoen en dat de veiligheid van de vaartuigen niet in het geding is. De Staat heeft echter geconstateerd dat er meerdere tekortkomingen zijn aan de vaartuigen van eiser, waaronder technische gebreken en het ontbreken van de juiste documentatie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Staat bevoegd is om handhavend op te treden en dat het informeren van de afnemers van eiser niet onrechtmatig is. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat eiser als fabrikant verantwoordelijk is voor de naleving van de regelgeving en dat de tekortkomingen in de documentatie en de vaartuigen niet genegeerd kunnen worden.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel – voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/648271 / KG ZA 23-443
Vonnis in kort geding van 28 juli 2023
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [Handelsnaam]
te [woonplaats] (NH),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.C. Klompé te Loosdrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaten: mr. M.G. Nielen en mr. M.T. Peters te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2023, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord, met producties en aanvullende productie;
- de brief van 27 juni 2023 van [eiser] ;
- de brief van 30 juni 2023 van de Staat;
- de e-mail van 13 juli 2023 van de Staat;
- de e-mail van 14 juli 2023 van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 14 juni 2023. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overhandigd die in het dossier zijn gevoegd. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter de zaak voor twee weken aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken, dan wel om meer duidelijkheid te creëren over welke concrete maatregelen [eiser] dient te nemen om zijn alsnog aan de toepasselijke regelgeving te voldoen. Bij brief van 27 juni 2023 heeft [eiser] verzocht om voortzetting van de mondelinge behandeling. Bij brief van 30 juni 2023 heeft de Staat de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Bij bericht van 5 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter aan partijen meegedeeld aanleiding te zien voor een korte digitale voortzetting van de mondelinge behandeling die op korte termijn zou moeten plaatsvinden. Hierbij heeft de griffier verhinderdagen opgevraagd voor de weken 28 en 29. Bij e-mail van 11 juli 2023 heeft [eiser] laten weten dat hij tot en met 5 augustus 2023 (week 31) verhinderd is. Bij e-mail van 13 juli 2023 heeft de Staat meegedeeld dat hij bezwaar heeft tegen voortzetting van de mondelinge behandeling op langere termijn. Bij e-mail van 14 juli 2023 heeft [eiser] meegedeeld dat hij wel in week 31 beschikbaar is. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter partijen bericht dat onder deze omstandigheden een voortzetting niet gewenst is en dat vonnis wordt gewezen.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] handelt in pleziervaartuigen, voornamelijk sloepen met een lengte van minder dan tien meter. Hij laat onder meer motorsloepen bouwen op werven in Polen, die hij in Nederland onder de namen Damare, Gentle en Liberty verkoopt aan de detailhandel, waar deze op verzoek van de klanten verder worden afgebouwd.
2.2.
Pleziervaartuigen moeten sinds 18 januari 2016 voldoen aan de eisen gesteld in de Wet pleziervaartuigen 2016 [1] in verbinding met Richtlijn 2013/53/EU [2] (hierna: de Richtlijn). Op grond van artikel 7 van de Richtlijn dient een door een fabrikant in de handel gebracht pleziervaartuig te voldoen aan bepaalde technische eisen en te beschikken over een (toereikend) technisch dossier dat overeenkomstig de Richtlijn is opgesteld. Voor dit laatste moeten fabrikanten de vereiste technische documentatie opstellen en de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure laten uitvoeren door een daartoe aangemelde keuringsinstantie (
notified body). Wanneer met die procedure is aangetoond dat een pleziervaartuig aan de eisen voldoet, ontvangen fabrikanten een conformiteitscertificaat. Vervolgens moeten fabrikanten een conformiteitsverklaring opstellen en een CE-markering aanbrengen. Daarnaast moet een pleziervaartuig vergezeld gaan van een gebruikershandleiding.
In artikel 12 lid 5 sub a Wet Pleziervaartuigen 2016 is bepaald dat het verboden is om te handelen in strijd met artikel 7 van de Richtlijn.
2.3.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT), de toezichthouder van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, is belast met het toezicht op naleving van de hiervoor vermelde regelgeving.
2.4.
Bij inspecties van 22 december 2021 en 19 januari 2022 heeft ILT bij klanten van [eiser] tekortkomingen geconstateerd aan van [eiser] afkomstige pleziervaartuigen met de namen Gentle 540, Damare 600T en Liberty 505GT. Hierbij ging het om technische gebreken en het ontbreken van technische documentatie.
2.5.
Op 10 februari 2022 heeft ILT opnieuw een inspectie uitgevoerd. Hierbij hebben partijen afspraken gemaakt over door [eiser] te ondernemen acties en de door hem aan te leveren stukken. Bij brief van 11 februari 2022 heeft ILT deze stukken op grond van artikel 5:16 Awb bij wijze van inlichtingen gevorderd. [eiser] heeft de stukken niet aangeleverd.
2.6.
Nadat ILT op 8 april 2023 het voornemen daartoe bekend had gemaakt, heeft ILT bij besluit van 25 mei 2022 aan [eiser] een last onder dwangsom (hierna: LOD) opgelegd. In de LOD is [eiser] gelast om de geconstateerde overtreding van artikel 12 lid 5 sub a van de Wet jo. artikel 7 van de Richtlijn te beëindigen. Hierbij is aan [eiser] aangezegd dat hij zich moet onthouden van het in de handel brengen van pleziervaartuigen die niet voldoen aan artikel 7 van de Richtlijn en dat hij zijn afnemers (dealers) op de hoogte moet stellen van de geconstateerde tekortkomingen, in het bijzonder van het ontbreken van ventilatieopeningen in de ruimten met accu’s en brandstoftanks en het ontbreken van middelen om het water uit het inwendige van het vaartuig te houden.
In de LOD staat verder het volgende:

Vanwege de grote hoeveelheid aan merknamen en modellen die u in de handel brengt, beperk ik me in deze brief tot de bevindingen ten aanzien van de volgende, door mij gecontroleerde pleziervaartuigen:
• Gentle 540 (…)
• Damare 600T (…)
• Liberty 505 GT (…)
In bijlage II "Geconstateerde tekortkomingen vaartuigen" vindt u een overzicht
van de geconstateerde tekortkomingen per vaartuig en het daarbij overtreden
artikel uit de Richtlijn. Uit de opsomming blijkt dat er ernstige tekortkomingen
zijn.
2.7.
Op 30 augustus 2022 heeft ILT [eiser] gevraagd om de zakelijke verkoop- en leveringsgegevens van de door hem vanaf 22 mei 2022 verkochte pleziervaartuigen aan te leveren. Op 10 november 2022 heeft [eiser] deze gegevens aangeleverd.
2.8.
Bij een inspectie op 8 december 2022 heeft ILT bij een klant van [eiser] gebreken geconstateerd aan een pleziervaartuig met de naam Admiral 600T, dat door [eiser] onder de naam Damare 600TR aan de betreffende klant was gefactureerd. Op diezelfde dag heeft ILT bij een andere klant van [eiser] gebreken geconstateerd aan door [eiser] geleverde pleziervaartuigen met de namen Gentle 555, Gentle 490 (2x) en Gentle 540 (3x). Hierbij is onder meer vastgesteld dat van twee vaartuigen een (juist ingevulde) conformiteitsverklaring ontbrak.
2.9.
Op 26 maart 2023 heeft [eiser] van drie modellen pleziervaartuigen de technische dossiers aangeleverd.
2.10.
Bij een inspectie op 26 april 2023 heeft ILT geconstateerd dat op een door [eiser] in handel gebrachte Gentle 500 een CE-markering is aangebracht.
2.11.
Bij brief van 17 mei 2023 heeft ILT [eiser] meegedeeld dat er tekortkomingen zijn geconstateerd aan de door hem aangeleverde technische dossiers van de Gentle 500R/Liberty 505GT en de Damare 600T en dat de conformiteit van deze pleziervaartuigen in de technische documentatie niet is aangetoond. In dit verband verwijst ILT naar de bijlage bij de brief, waarin de gebreken zijn opgesomd. In deze brief verzoekt ILT aan [eiser] om aan te tonen dat hij zijn afnemers heeft geïnformeerd over het feit dat er non-conformiteit is geconstateerd en dat de pleziervaartuigen daarom niet verder mogen worden verkocht totdat de vaartuigen conform de Richtlijn zijn en de documentatie (dus) op orde is.
2.12.
Eveneens op 17 mei 2023 heeft ILT ter zake van de geconstateerde overtredingen een invorderingsbeschikking genomen. Deze beschikking houdt in dat [eiser] voor (meer dan) 50 overtredingen het maximale dwangsombedrag van € 250.000,- heeft verbeurd. Tegen deze invorderingsbeschikking heeft [eiser] (pro forma) bezwaar gemaakt.
2.13.
[eiser] heeft de bijlage van 17 mei 2023 met de door ILT geconstateerde overtredingen voorgelegd aan de heer [naam] (hierna: [naam] ), werkzaam bij het European Conformity Bureau Nederland (de Nederlandse
notified body, hierna: ECB).
Bij brief van 26 mei heeft [naam] aan [eiser] meegedeeld dat ILT gelijk heeft ten aanzien van de geconstateerde gebreken in de technische dossiers. Hij schrijft dat de technische dossiers grote gaten en onjuistheden bevatten en dat ze niet systematisch en volledig zijn opgesteld conform de eisen van de Richtlijn.
2.14.
Bij e-mail van 31 mei 2023 heeft ILT aan [eiser] meegedeeld dat hij zal overgaan tot het waarschuwen van de keten.
2.15.
Bij e-mail van 13 juni 2023 heeft [naam] aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat [eiser] , omdat hij een product levert dat in niet alle opzichten gereed is (bijv. zonder motor, zwemtrap en zonder elektrische of brandstofinstallatie) had kunnen volstaan met het afgeven van een IIIA-verklaring in de zin van de Richtlijn, waarin hij verklaart dat het voertuig voldoet aan de Richtlijn voor zover (op dat moment) van toepassing.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
primair:
1. de Staat te verbieden een verkoopverbod op te leggen van door [eiser] gedistribueerde of gefabriceerde boten;
2. de Staat te verbieden om afnemers van [eiser] te informeren over een verkoopverbod van door [eiser] gedistribueerde of gefabriceerde boten dan wel [eiser] te dwingen om zijn afnemers te informeren over een verkoopverbod;
subsidiair:
3. te bepalen dat de onder 1 en 2 gevorderde verboden gelden totdat door de bestuursrechter in hoogste instantie uitspraak is gedaan inzake door [eiser] gevoerde bestuursrechtelijke procedures tegen het invorderingsbesluit;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Het dwingen van [eiser] om zijn afnemers te informeren dat zijn pleziervaartuigen niet meer mogen worden verkocht, of het zelf in die zin formeren van de afnemers is onrechtmatig, omdat het inbreuk maakt op het recht van [eiser] om te ondernemen. [eiser] heeft zijn best gedaan aan de eisen te voldoen. De veiligheid van de boten is niet in het geding. Verder zijn de gestelde materiële gebreken reeds lang opgelost en heeft [eiser] advies ingewonnen bij [naam] om onvolkomenheden in de handleidingen te verbeteren. De mogelijk resterende (administratieve) gebreken rechtvaardigen de voorgenomen maatregel niet, ook omdat bepaalde regels voor verschillende uitleg vatbaar zijn. De maatregel is voorts in strijd met de door ILT gehanteerde interventiematrix. Indien de klanten van [eiser] worden geïnformeerd, betekent dat het einde van zijn onderneming, terwijl andere verkopers van vaartuigen met vergelijkbare administratieve gebreken ongemoeid worden gelaten. [eiser] heeft daarom een (spoedeisend) belang bij een voorziening die voorkomt dat ILT zijn voornemen uitvoert.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of het ILT moet worden verboden om de afnemers van [eiser] te informeren over de door ILT aan de pleziervaartuigen van [eiser] geconstateerde tekortkomingen. ILT heeft hiertoe de door hem als productie 5 overgelegde conceptbrief (hierna: de ketenbrief) opgesteld, waarin distributeurs erop wordt gewezen dat zij de vaartuigen van [eiser] niet mogen distribueren zolang de documentatie van [eiser] niet op orde is.
Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.2.
[eiser] stelt dat ILT onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de civiele rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. Aangezien tegen het informeren van de keten door ILT geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, kan [eiser] in zijn vordering worden ontvangen. Dit geldt niet voor het gevorderde verbod om [eiser] te dwingen zijn afnemers zelf te informeren. Met betrekking tot dat deel van de vordering heeft ILT terecht aangevoerd dat tegen een eventuele last onder dwangsom of bestuursdwang wel bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat. In dat deel van zijn vordering is [eiser] niet ontvankelijk en de vordering wordt voor dat deel afgewezen.
4.3.
Aangezien [eiser] heeft gesteld dat hij door het informeren van zijn afnemers grote schade zal lijden, heeft [eiser] bij zijn vordering een spoedeisend belang.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Op grond van artikel 16 lid 1 Wet Pleziervaartuigen 2016 is ILT bevoegd om de desbetreffende marktdeelnemers op te dragen om een product in overeenstemming te brengen met de voorschriften onder meer indien hij vaststelt dat een CE-markering ten onrechte is aangebracht, de conformiteitsverklaring niet of incorrect is opgesteld en/of de technische documentatie ontbreekt of onvolledig is. Op grond van lid 2 van die bepaling is ILT bevoegd om passende maatregelen te nemen indien de marktdeelnemers de opgedragen handeling niet of niet tijdig uitvoert. Tot deze maatregelen behoort ook het informeren van (de keten van) afnemers, omdat daarmee de verkoop van het niet-conforme product kan worden voorkomen of beperkt.
4.5.
Het ligt in de lijn der verwachting dat het informeren van de afnemers van [eiser] ertoe leidt dat zij zich zullen wenden tot andere marktpartijen. Aannemelijk is dan ook dat deze maatregel gevolgen heeft voor (de onderneming van) [eiser] . Beoordeeld moet worden of ILT in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot deze maatregel heeft kunnen komen. Anders dan [eiser] doet voorkomen, gaat het hier niet om een (algeheel) verkoopverbod. De maatregel belet [eiser] (en zijn afnemers) immers niet om pleziervaartuigen te verhandelen die wel aan de eisen van de Richtlijn voldoen.
4.6.
Op grond van artikel 12 lid 5 sub a Wet Pleziervaartuigen 2016 is het verboden om als fabrikant pleziervaartuigen in de handel te brengen die niet voldoen aan artikel 7 van de Richtlijn. Op zichzelf is juist dat de Richtlijn mede tot doel heeft om de veiligheidsnormen voor pleziervaartuigen in alle lidstaten te harmoniseren, maar dat neemt niet weg dat de gestelde eisen veiligheidsnormen betreffen, waaraan alle marktdeelnemers, dus ook [eiser] , zich hebben te houden en op de naleving waarvan zij kunnen worden aangesproken. Dit geldt ook voor administratieve gebreken. De vereisten aan het technische dossier dienen ertoe om te kunnen vaststellen of een vaartuig veilig is. Dat is nu eenmaal niet mogelijk indien het technisch dossier onvolledig is of onjuiste informatie bevat.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat ILT meerdere keren tekortkomingen heeft geconstateerd aan de door [eiser] als fabrikant in de handel gebrachte pleziervaartuigen. Deze tekortkomingen betreffen technische tekortkomingen, zoals het ontbreken van ventilatieopeningen in de ruimten met accu’s en brandstoftanks, tekortkomingen in technische dossiers die terug te voeren zijn op verouderde certificaten en overige tekortkomingen in technische dossiers of gebruikershandleidingen. Hierbij gaat het om pleziervaartuigen die [eiser] onder zijn naam of merknaam heeft verhandeld, waardoor hij geldt als fabrikant in de zin van artikel 3 van de Richtlijn. Voor de hoedanigheid van fabrikant is niet van belang of een pleziervaartuig al dan niet aan een eindgebruiker wordt verkocht. Het navolgende heeft uitsluitend betrekking op pleziervaartuigen die [eiser] onder zijn naam, dus als fabrikant, in de handel heeft gebracht.
4.8.
Voor (een aantal van) de pleziervaartuigen geldt dat [eiser] deze met een conformiteitsverklaring en/of CE-markering in de handel heeft gebracht, terwijl deze vaartuigen op dat moment (nog) niet voldeden aan alle daaraan te stellen eisen en [eiser] de technische dossiers niet op orde had. Met de conformiteitsverklaring en de CE-markering heeft [eiser] de indruk gewekt dat de pleziervaartuigen wel aan de in de Richtlijn gestelde eisen voldeden. Mogelijk had [eiser] kunnen volstaan met een zogenoemde IIIA-verklaring voor gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen in de zin van artikel 15 lid 5 van de Richtlijn, maar van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Overigens is niet gesteld of gebleken dat [eiser] wel aan de eisen voor een IIIa-verklaring heeft voldaan. Het is hoe dan ook van belang dat de betreffende afnemers ervan op de hoogte geraken dat de door hen afgenomen pleziervaartuigen niet aan de eisen voldoen, zodat de tekortkomingen kunnen worden hersteld.
4.9.
Een belangrijke door ILT geconstateerde tekortkoming bestaat eruit dat de pleziervaartuigen van [eiser] niet beschikken over de juiste conformiteitscertificaten zoals bedoeld in de Richtlijn, omdat deze ontbreken of niet meer geldig zijn. [eiser] heeft gesteld dat de door hem verhandelde pleziervaartuigen zijn voorzien van door PRS, een Poolse
notified body, afgegeven certificaten. Niet is in geschil dat deze certificaten verwijzen naar verouderde normen. [eiser] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat ILT genoegen moet nemen met de verouderde (Poolse) certificaten. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat nu nog een overgangsperiode van toepassing is. [eiser] heeft ook niet aangetoond dat deze certificaten in andere lidstaten (waaronder in Polen zelf) nog wel worden geaccepteerd. En al was dat wel zo, dan nog ligt de verantwoordelijkheid bij [eiser] om te voldoen aan de normen zoals deze sinds 2016 gelden. Zoals ter zitting besproken is het mogelijk om voor de betreffende vaartuigen een nieuw certificaat te verkrijgen, zij het daarvoor (per model) een nieuwe keuring nodig is.
4.10.
Verder heeft [eiser] erkend dat de door hem aangeleverde technische dossiers niet op orde zijn. Dit wordt ook bevestigd door [naam] .
4.11.
Ter zitting is aannemelijk geworden dat [eiser] met betrekking tot de technische tekortkomingen de nodige inspanningen heeft verricht. De voorzieningenrechter begrijpt dat partijen nog een discussie hebben over welke aanpassingen noodzakelijk zijn in de gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen van [eiser] . Gelet op de stand van zaken met betrekking tot de overige tekortkomingen, zijn de technische tekortkomingen in het kader van dit kort geding niet van belang.
4.12.
ILT heeft [eiser] vanaf december 2021 op de tekortkomingen gewezen en in mei 2022 is de LOD is opgelegd. Daarnaast is er meerdere keren contact geweest tussen ILT en [eiser] , waarbij [eiser] op zijn verplichtingen is gewezen. Gebleken is dat [eiser] er tot op heden niet in is geslaagd om alle tekortkomingen op te heffen. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat het hem niet duidelijk was aan welke eisen hij precies diende te voldoen, maar hij heeft niet weersproken dat hij diverse keren erop is gewezen dat hij voor alle modellen een nieuwe conformiteitsbeoordeling diende te laten uitvoeren. In dit verband heeft ILT onweersproken gesteld dat [eiser] heeft toegezegd dat in orde te maken, maar dat hij dat desondanks heeft nagelaten. Verder staat vast dat [eiser] steeds pas in een zeer laat stadium de gevraagde informatie heeft aangeleverd bij ILT en dat hij pas na de beschikking van 17 mei 2023 (bij ECB en IMCI, de Belgische
notified body) informatie heeft ingewonnen over de technische dossiers, waarna bevestigd werd dat deze niet in orde zijn. [eiser] mocht er dus niet op vertrouwen dat de door hem in maart 2023 aan ILT aangeleverde technische dossiers in orde waren.
4.13.
Gelet op de niet herstelde tekortkomingen, is ILT op grond van artikel 16 Wet pleziervaartuigen 2016 zonder meer bevoegd om handhavend op te treden om te voorkomen dat er pleziervaartuigen op de markt komen die niet voldoen aan de voorschriften en om opheffing van de tekortkomingen mogelijk te maken. Niet valt in te zien dat de voorgenomen maatregel in strijd is met de door ILT gehanteerde handhavingsmatrix. Indien wordt aangenomen dat [eiser] is aan te merken als een reactieve, onverschillige overtreder, is aannemelijk dat sprake is van verzwarende aspecten, omdat [eiser] vaker op de tekortkoming is aangesproken, hij het niet nauw lijkt te nemen met de regelgeving en hij niet bereid leek om de tekortkomingen op te heffen.
4.14.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter partijen in overweging gegeven om in onderling overleg te bezien onder welke voorwaarden uitstel van het verzenden van de ketenbrief mogelijk was. ILT heeft daarbij als eis gesteld dat [eiser] de technische dossiers alsnog in orde zou maken en dat hij daar waar (geldige) conformiteitscertificaten ontbreken, de betreffende vaartuigen op korte termijn alsnog laat keuren. Hiertoe is de zaak enige tijd aangehouden. ILT heeft toegezegd om de ketenbrief tot aan het vonnis in dit kort geding niet te verzenden.
4.15.
Pas na het minnelijk overleg heeft [eiser] zich bereid verklaard om drie vaartuigen (Liberty 505GT, Gentle 500R en Damare 600T, volgens [eiser] feitelijk twee modellen) door ECB te laten keuren en certificeren. Verder heeft hij toegezegd om de technische dossiers nogmaals te herzien. ILT heeft hiermee geen genoegen genomen, omdat hiermee volgens hem niet duidelijk is op welke wijze de technische dossiers worden aangepast en omdat [eiser] hiermee de conformiteit niet aantoont van de vaartuigen die hij anders dan Liberty 505GT, Gentle 500R en Damare 600T in de handel brengt en heeft gebracht. Dit standpunt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk, omdat [eiser] nu eenmaal gehouden is om aan zijn verplichting als fabrikant te voldoen. [eiser] kan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij geen testrapporten aan het technisch dossiers hoeft toe te voegen; in zijn hoedanigheid van fabrikant is hij op grond van artikel 7 in verbinding met artikel 25 van de Richtlijn nu eenmaal gehouden om de daar bedoelde documenten toe te voegen aan het technisch dossier van het betreffende vaartuig.
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de tekortkomingen en de bevoegdheid van ILT om handhavend op te treden zijn de in het kader van het overleg door ILT gestelde voorwaarden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig. Er bestaat dus geen grond om ILT te verbieden de ketenbrief te verzenden. Hierbij geeft de voorzieningenrechter partijen in overweging om te bezien of de conceptbrief nog op onderdelen kan worden aangepast of genuanceerd, namelijk voor het geval bepaalde modellen die door [eiser] als fabrikant in de handel worden gebracht (inmiddels) wel aan de voorschriften voldoen.
4.17.
De slotsom is dat de door de Staat voorgenomen verzending van de ketenbrief aan de afnemers van [eiser] niet onrechtmatig is. De vorderingen van [eiser] worden dus afgewezen. [eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Staat als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.755,00
4.18.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, zoals door de Staat gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,-). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,-) en de explootkosten van betekening toegekend. Zoals gevorderd door de Staat, worden de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente, zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00, te vermeerderen de nakosten zoals vermeld in 4.18, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2023.

Voetnoten

1.Wet van 23 december 2015, houdende regels met betrekking tot de veiligheid en het in de handel brengen van pleziervaartuigen.
2.Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van richtlijn 94/25/EG.