ECLI:NL:RBDHA:2023:12793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en waardevermindering door schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) ontvangen, welke hij betwistte. De naheffingsaanslag was opgelegd na een aangifte van € 13.423 voor de registratie van een BMW X6 M50i, waarbij de eiser stelde dat er schade aan de auto was die de handelsinkoopwaarde beïnvloedde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de schade bij de eiser lag, maar dat hij er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat de auto schade had die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. De rechtbank oordeelde dat de taxatierapporten en de foto’s onvoldoende bewijs boden voor de gestelde schade.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over de herleidingsmethode en de toepassing van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een hogere Bpm op de auto dan de herrekende bruto Bpm van vergelijkbare voertuigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/2911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2022 de naheffingsaanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 14 april 2021 op aangifte een bedrag van € 13.423 aan Bpm voldaan voor de registratie van een BMW X6 M50i (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 24 maart 2020. De tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 21 april 2021.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van Expertise Taxatiebureau Bol B.V. (het taxatierapport). In het taxatierapport is de nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 160.095 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 72.628 (referentievoertuigen -/- marge). Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 27.628 (216,8% van de totale gecalculeerde reparatiekosten van € 12.739) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 45.000.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 9.009 (€ 22.432 verschuldigde Bpm -/-
€ 13.423 voldane Bpm) nageheven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 21 april 2021. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 168.426, en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 79.090 (koerslijst Xray (Marge). Hierop is geen waardevermindering toegepast omdat geen schade aan de auto is geconstateerd.
4. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 9.004.
Geschil5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Meer specifiek is in geschil:
- of verweerder terecht geen waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen;
- of de verschuldigde Bpm bepaald kan worden aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode).
Beoordeling van het geschil
Schade
5. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiser. [1] Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat de auto schade had. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er daarmee niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de auto ten tijde van het doen van aangifte schade had die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat door DRZ geen schade is aangetroffen en dat de foto’s in het taxatierapport en het rapport van DRZ onvoldoende uitsluitsel geven over de aard en omvang van de gestelde schade. Eiser is niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat één of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ ten onrechte geen schade in aanmerking heeft genomen.
7. Verweerder heeft dan ook terecht geen schade in aanmerking genomen.
Herleidingsmethode
8. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich er tegen verzet dat er een hogere Bpm op de auto rust dan de herrekende bruto Bpm die is vastgesteld bij vergelijkbare voertuigen die zich op het moment van registratie reeds op de Nederlands markt bevonden. De verschuldigde Bpm dient daarom te worden herleid uit de herrekende bruto Bpm van de eerder ingevoerde vergelijkbare voertuigen.
9. Artikel 110 van het VWEU heeft tot doel het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren. Daartoe verbiedt artikel 110, eerste alinea, van het VWEU elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat bij die toetsing niet alleen moet worden gelet op het tarief maar ook op de grondslag en de heffingsmodaliteiten ervan.
Bpm is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, motorrijwiel of bestelauto in het kentekenregister. De belasting wordt eenmaal geheven. Het verschuldigde bedrag wordt steeds vastgesteld op basis van het aan de hand van de tabel van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) berekende bedrag, afhankelijk van de CO2-uitstoot van het motorvoertuig (het tarief). Voor nieuwe motorvoertuigen moet het ten tijde van de datum eerste toelating geldende tarief volledig worden voldaan. Voor gebruikte motorvoertuigen mag worden uitgegaan van het laagste tarief in de periode tussen de datum eerste toelating en de tenaamstelling, welk bedrag mag worden verminderd met hetzelfde percentage als het afschrijvingspercentage van het gebruikte voertuig.
Voor gebruikte motorvoertuigen die nationale producten zijn is ooit Bpm afgedragen, berekend op basis van het volgens artikel 9 van de Wet BPM berekende tarief, hetzelfde tarief dat de grondslag vormt voor de berekening van de verschuldigde Bpm bij tenaamstelling van uit andere landen van de EU ingevoerde motorvoertuigen. Van een in strijd met artikel 110 van het VWEU geheven hogere belasting voor motorvoertuigen van de andere EU-landen dan de belasting voor nationale motorvoertuigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Nadat de tenaamstelling en de Bpm-afdracht heeft plaatsgevonden, wordt in het kentekenregister voor het betreffende motorvoertuig een herrekende Bpm opgenomen. Voor de heffing van Bpm zelf heeft deze herrekende Bpm geen betekenis. De herrekende Bpm wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven.
De herrekende bruto-Bpm van de door eiser aangevoerde referentievoertuigen is deels een forfaitaire dan wel fictieve bepaling van wat de bruto-Bpm zou zijn, zodanig dat men - uitgaande van die herrekende bruto-Bpm - bij toepassing van de tabel op de daadwerkelijk verschuldigde netto-Bpm van die auto zou uitkomen. Met andere woorden: de vastgestelde herrekende bruto-Bpm is een bedrag dat is herleid uit de ter zake van die auto daadwerkelijk verschuldigde Bpm. Dat laatste bedrag wordt niet alleen beïnvloed door tijdsverloop, maar ook door individuele kenmerken van de auto (leeftijd, kilometrage, schade, staat van onderhoud en dergelijke). Eiser wil dus in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde Bpm te bepalen van de auto die hij zelf invoert. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de Bpm.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63