ECLI:NL:RBDHA:2023:12793
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en waardevermindering door schade
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) ontvangen, welke hij betwistte. De naheffingsaanslag was opgelegd na een aangifte van € 13.423 voor de registratie van een BMW X6 M50i, waarbij de eiser stelde dat er schade aan de auto was die de handelsinkoopwaarde beïnvloedde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de schade bij de eiser lag, maar dat hij er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat de auto schade had die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. De rechtbank oordeelde dat de taxatierapporten en de foto’s onvoldoende bewijs boden voor de gestelde schade.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over de herleidingsmethode en de toepassing van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een hogere Bpm op de auto dan de herrekende bruto Bpm van vergelijkbare voertuigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.