ECLI:NL:RBDHA:2023:12791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) met betrekking tot schadeverleden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die door de verweerder was opgelegd. De naheffingsaanslag was gebaseerd op een taxatierapport van JB Taxaties B.V. en een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Eiser had op 21 juni 2020 een bedrag van € 1.988 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Mercedes Benz C-klasse 63 AMG, waarvan de datum van eerste toelating 5 juni 2018 was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de naheffingsaanslag heeft gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar op 23 maart 2022.

Tijdens de zitting op 19 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser de argumenten gepresenteerd, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden. De rechtbank heeft de bewijslast bij eiser gelegd om aan te tonen dat de waardevermindering van de auto door schade, zoals door hem gesteld, in aanmerking moest worden genomen. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schadeverleden van de auto niet voldoende was aangetoond en dat de verweerder terecht een bedrag van € 25.626 als schade in aanmerking heeft genomen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/2741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 21 juni 2020 op aangifte een bedrag van € 1.988 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Mercedes Benz C-klasse 63 AMG (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 5 juni 2018. De tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van JB Taxaties B.V. (het taxatierapport). In het taxatierapport is de nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 132.343 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 58.500 (gemiddelde vraagprijzen referentievoertuigen -/- marge). Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 48.500 (98,9% van de totale gecalculeerde reparatiekosten van € 49.032,94) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 10.000.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 4.155 (€ 6.143 verschuldigde Bpm -/-
€ 1.988 voldane Bpm) nageheven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 30 juni 2020. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 136.566, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op
€ 57.492 (koerslijst Xray (Marge)) en is een bedrag van € 35.592 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 25.626 (72%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 31.866.
Geschil4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Meer specifiek is in geschil:
- of verweerder de waardevermindering in verband met schade tot een juist bedrag in aanmerking heeft genomen;
- of een waardevermindering wegens schadeverleden moet worden toegepast.
Beoordeling van het geschil
Schade
5. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiser. [1] Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. De daarin genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ. Eiser heeft geen stukken ingebracht waaruit kan worden afgeleid op welk moment de schade aan de auto is hersteld. Nu eiser de schadetaxatie van DRZ onvoldoende onderbouwd heeft weersproken, is eiser niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ingevolge artikel 8 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen het motorrijtuig gedurende zes dagen na de indiening van de aangifte in ongewijzigde staat beschikbaar moet worden gehouden teneinde het motorvoertuig te tonen. Dat een hoger percentage dan 72% van de door DRZ vastgestelde schade in aanmerking moet worden genomen, heeft eiser, op wie de bewijslast rust [2] , evenmin aannemelijk gemaakt. Eiser heeft zijn standpunt dat de exclusiviteit, leeftijd en kilometerstand van de auto een percentage van 100% rechtvaardigen, onvoldoende onderbouwd.
6. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank aan de standpunten van partijen over essentiële gebreken en hetgeen eiser in dat verband nog heeft aangevoerd omtrent het standpunt van de kennisgroep Bpm, niet meer toe.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat één of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
8. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer dan € 25.626 als schade in aanmerking genomen.
Schadeverleden
9. Eiser stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden op € 4.000.
10. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De bewijslast dat het schadeverleden een waardevermindering van de auto rechtvaardigt, rust op eiser. Eiser heeft dit, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Hoewel uit de foto’s bij het taxatierapport blijkt dat de auto op enig moment forse schade heeft gehad, heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan - ook na herstel daarvan - een blijvende waardevermindering moet worden verbonden, laat staan dat dit een bedrag van € 4.000 zou belopen. De verwijzing van eiser naar het taxatierapport is daartoe onvoldoende. Uit de inhoud van dat rapport kan niet worden opgemaakt dat het schadeverleden van de auto een blijvende waardevermindering met zich brengt. De TMV-richtlijn en de NIVRE-richtlijn, wat daar verder ook van zij, vermelden niets over de aard of de omvang van het schadeverleden van de auto in dit specifieke geval.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63
2.vgl. Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR: 2019:1084