2.3.2.Verder wijst Genmab erop dat de verlenende instanties in Oostenrijk, Estland, Spanje, Griekenland, Italië, Letland, Litouwen en Roemenië inmiddels een ABC voor ofatumumab hebben afgegeven op basis van de handelsvergunning voor KESIMPTA en het MS-octrooi. Andere verlenende instanties hebben het ABC geweigerd of nog geen beslissing genomen. Er is dus sprake van
diverging opinionsbinnen de Europese Unie. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat deze (unieke) zaak de eerste zaak is waarin een aanvraag voor een ABC voor ofatumumab op basis van de handelsvergunning voor KESIMPTA en het MS-octrooi, bij een rechter voorligt, acht Genmab het aangewezen om – indien de rechtbank de ongegrondverklaring van het beroep zou overwegen – het geding te verwijzen naar het HvJ van de Europese Unie voor de beantwoording van prejudiciële vragen.
Wat is de relevante regelgeving?
3. Volgens artikel 3 van de ABC-verordening kan een ABC slechts worden afgegeven als aan de vier, in dat artikel genoemde, cumulatieve voorwaarden is voldaan. Ten eerste dient het product te worden beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi [artikel 3 onder a)]; ten tweede dient voor het product als geneesmiddel een van kracht zijnde handelsvergunning te zijn verkregen [artikel 3 onder b)]; ten derde mag voor het product niet eerder een ABC zijn verkregen [artikel 3 onder c)]; en ten slotte dient de onder b) genoemde handelsvergunning de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het product als geneesmiddel te zijn [artikel 3 onder d)].
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat Genmab aan haar (tweede) aanvraag voor een ABC voor ofatumumab een van kracht zijnd basisoctrooi (het MS-octrooi, EP 3284 753) en een van kracht zijnde handelsvergunning (de handelsvergunning voor KESIMPTA) ten grondslag heeft gelegd. In zoverre staat vast dat de aanvraag aan de voorwaarden van artikel 3 onder a) en b) van de ABC-verordening voldoet. Voor zover nu van belang, verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of in dit geval aan artikel 3 onder d) van de ABC-verordening is voldaan.
5. De rechtbank beantwoordt die vraag, met OCNL, ontkennend. De tekst van artikel 3 onder d) van de ABC-verordening is duidelijk: de (van kracht zijnde) handelsvergunning waarop het ABC wordt gebaseerd, moet de eerste vergunning zijn voor het in de handel brengen van het product als geneesmiddel. Niet in geschil is dat de handelsvergunningen voor ARZERRA en KESIMPTA zien op hetzelfde product, te weten ofatumumab. Uit geen enkel door Genmab aangedragen document of uitspraak van het HvJ blijkt de rechtbank dat die “eerste vergunning voor het in de handel brengen van het product als geneesmiddel” een (nog altijd) van kracht zijnde handelsvergunning moet zijn.
6. De door Genmab voorgestane uitleg ligt, gelet op de systematiek van de ABC-verordening en de jurisprudentie van het HvJ, ook niet voor de hand. Zoals het HvJ in zijn arrest Santen heeft gememoreerd, blijkt uit punt 11 van de toelichting bij het voorstel voor de ABC-verordeningdat de Uniewetgever met de instelling van de ABC-regeling niet heeft beoogd om bescherming te bieden aan elk farmaceutisch onderzoek dat tot de afgifte van een octrooi en het in de handel brengen van een nieuw geneesmiddel leidt, maar wel aan onderzoek waardoor een product, dat wil zeggen een werkzame stof of een combinatie van werkzame stoffen, voor het eerst als geneesmiddel in de handel wordt gebracht.Genmab heeft er weliswaar terecht op gewezen dat uit punt 12 van genoemde toelichting volgt dat de ABC-verordening niet beperkt is tot nieuwe producten, aangezien een nieuwe werkwijze voor de verkrijging van een product of een nieuwe toepassing van een product ook door een ABC kan worden beschermd. Die doelstelling noopt echter niet tot de lezing van artikel 3 onder d) van de ABC-verordening die Genmab voorstaat. Aan de voorwaarde van dat artikel kan immers – zo heeft het HvJ eveneens overwogen in zijn arrest Santen– worden voldaan wanneer de aan de ABC-aanvraag ten grondslag liggende handelsvergunning betrekking heeft op een product dat reeds vóór de afgifte van het basisoctrooi bekend was, maar waarvoor niet eerder een handelsvergunning als geneesmiddel is afgegeven. Een vergunning voor een nieuwe therapeutische toepassing (tweede medische indicatie) van een eerder vergunde werkzame stof valt volgens het HvJ echter juist expliciet niet aan te merken als de eerste vergunning in de zin van artikel 3 onder d) van de ABC-verordening.De beoordeling van welke vergunning als eerste geldt in de zin van artikel 3 onder d) van de ABC-verordening dient volgens het HvJ te geschieden “ongeacht de therapeutische toepassing”. Bovendien zou de uitleg van Genmab afbreuk kunnen doen aan het eenvoudige en voorspelbare systeem dat de Uniewetgever voor ogen had om ervoor te zorgen dat de nationale octrooibureaus op Unieniveau een uniforme oplossing toepassen.
7. Vaststaat dat er reeds vóór de handelsvergunning voor KESIMPTA een vergunning is verleend voor ofatumumab als geneesmiddel, namelijk de handelsvergunning voor ARZERRA van 19 april 2010. De omstandigheid dat die vergunning per 28 februari 2019 op verzoek van Genmab is ingetrokken vanwege tegenvallende resultaten van het geneesmiddel ARZERRA, doet daaraan niets af. In dat verband heeft OCNL terecht gewezen op de beschikking van het HvJ van 14 november 2013, zaak C-617/12 (
Astrazeneca, ECLI:EU:C:2014:28) waaruit blijkt dat de vraag óf de vergunninghouder – in die zaak vanwege een geschorste vergunning – effectief in staat is geweest om het betrokken geneesmiddel in de handel te brengen (en bijgevolg ook de mate van (verkoop)succes) niet relevant is. Overigens is ARZERRA op basis van de eerdere vergunning wel degelijk effectief in de handel gebracht, zo heeft OCNL onweersproken aangevoerd.
8. Uit het voorgaande volgt dat de handelsvergunning voor KESIMPTA ten tijde van de (tweede) aanvraag voor een ABC voor ofatumumab weliswaar de (enige) van kracht zijnde handelsvergunning was voor dat product, maar niet de eerste vergunning voor het in de handel brengen daarvan als geneesmiddel. Dat was de handelsvergunning voor ARZERRA. De (tweede) aanvraag voor een ABC voor ofatumumab voldoet derhalve niet aan het vereiste als gesteld in artikel 3 onder d) van de ABC-verordening, zodat OCNL die aanvraag terecht heeft afgewezen.
9. Voor het verwijzen van de zaak naar het HvJ van de Europese Unie voor de beantwoording van prejudiciële vragen betreffende de uitleg van artikel 3 onder d) van de ABC-verordening, bestaat geen aanleiding. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank de tekst van genoemd artikel volstrekt duidelijk en, mede gelet op de bestaande rechtspraak van het HvJ, niet voor een andere lezing vatbaar. De omstandigheid dat in een aantal andere lidstaten wel een ABC voor ofatumumab is verleend op basis van een (tweede) aanvraag door Genmab die steunt op de handelsvergunning voor KESIMPTA, maakt dat niet anders. Daar komt bij dat verlenende beslissingen, zo is ter zitting door OCNL toegelicht, grotendeels te verklaren zijn door een andere situatie in die landen, feitelijk en/of juridisch. Zo toetsten de verlenende instanties in de meeste van die landen niet aan het vereiste van artikel 3 onder d) van de ABC-verordening.
10. Nu de rechtbank tot de slotsom komt dat OCNL zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan het vereiste van artikel 3 onder d) van de ABC-verordening is voldaan, behoeft het – subsidiair door OCNL gevoerde – betoog dat de (tweede) aanvraag voor een ABC voor ofatumumab (ook) niet voldoet aan artikel 3 onder c) van de ABC-verordening, geen beoordeling. Het door Genmab ter zitting geuite bezwaar dat OCNL dat betoog te laat, want pas bij brief van 7 juli 2023, naar voren heeft gebracht, kan daarom eveneens onbeoordeeld blijven.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Genmab krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.