6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 10 januari 2023 schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en een zware mishandeling in de woning van het slachtoffer. De verdachte had voorafgaand aan 10 januari 2023 via internet gereageerd op een advertentie van het slachtoffer. De verdachte en het slachtoffer hadden voor 10 januari 2023 al eens afgesproken waarbij er tussen hen seksuele handelingen zijn verricht. Daarna heeft de verdachte meerdere malen contact opgenomen met het slachtoffer met de bedoeling om opnieuw met het slachtoffer af te spreken. De verdachte is op 10 januari 2023 doelbewust naar de woning van het slachtoffer gegaan alwaar de strafbare feiten door de verdachte zijn gepleegd. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank zonder enige aanleiding het slachtoffer aangevallen en heeft daarbij explosief geweld gebruikt. Toen het slachtoffer bijna zijn bewustzijn had verloren, heeft verdachte de woning verlaten. De verdachte is echter kort daarna weer teruggekomen en heeft opnieuw geweldshandelingen gepleegd. Hij heeft vervolgens de telefoon en de fiets van het slachtoffer meegenomen zodat het slachtoffer niet om hulp kon vragen en de verdachte snel kon wegvluchten.
Het motief van de verdachte voor het door hem gepleegde geweld, dat naar aard en ernst zozeer gericht moet zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is de rechtbank onduidelijk gebleven. Ook de verdachte heeft hierover geen duidelijke verklaring kunnen of willen geven. Dit moet voor het slachtoffer zeer onbevredigend zijn. Het door de verdachte gepleegde geweld heeft zeer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg gehad voor het slachtoffer, dat onder meer bestaat uit tinnitus, zicht- en gehoorverlies. Het slachtoffer kampt tot op heden met dit letsel en een deel van dit letsel lijkt blijvend. Naast deze lichamelijke gevolgen zijn er ook ernstige psychische gevolgen voor het slachtoffer. In het algemeen geldt dat slachtoffers van geweldsdelicten zoals hier aan de orde nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Dat blijkt in dit geval ook uit de toelichting van het slachtoffer bij de civiele vordering, waarbij in het oog springt dat het slachtoffer zich vanwege het handelen van de verdachte niet meer veilig voelt in zijn eigen huis. Bovendien heeft de verdachte door zijn gedrag laten zien weinig respect te hebben voor andermans goederen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
Orthopedagoog/GZ-psycholoog [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 1 mei 2023. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte ADHD conform de DSM-5 gediagnosticeerd. Daarbij worden er kenmerken van autisme spectrum stoornis (ASS) bij hem gezien en kan er bij hem gesproken worden van een sociaalemotionele ontwikkelingsachterstand als gevolg van beide ziektebeelden. De ADHD bij de verdachte uit zich in zowel symptomen van problemen in de aandachtfuncties, impulsiviteit en (in mindere mate) van hyperactiviteit. De kenmerken van ASS bij hem uiten zich in het slecht kunnen verplaatsen in de ander en amper openstaan voor andermans visie. Ook komt hij erg rigide over in zijn gedachtegangen en zijn behoefte aan structuur. Ten tijde van het ten laste gelegde gebruikte de verdachte nog geen medicatie. Zijn verhoogde impulsiviteit was daardoor nog niet gedempt. Bij de diefstal van de telefoon lijkt impulsiviteit geen rol te hebben gespeeld, want de verdachte heeft deze weloverwogen en doelbewust meegenomen om achter de naam van de aangever te komen. De uitvloeisels van de stoornis ADHD lijken een duidelijker verband met de - vermeende - mishandeling van de aangever te hebben gehad. De verdachte zou immers in blinde paniek hebben gehandeld om uit die voor hem ‘levensbedreigende’ situatie weg te kunnen komen en - gedreven door angst - de aangever hebben mishandeld. Voor de buitenwereld lijkt er sprake van buitenproportioneel geweld, maar voor hemzelf niet. Op de momenten van het ten laste gelegde heeft de verdachte zich enkel laten leiden vanuit een drive ‘uit de situatie weg te willen’ omdat hij deze als ‘levensbedreigend’ ervaarde. Hierbij dient tevens in ogenschouw te worden genomen dat de verdachte niet bekend staat als een jongeman met agressieproblematiek. Zo geredeneerd, heeft de ADHD doorgewerkt in het tweede ten laste gelegde en is de zware mishandeling in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De ADHD, het gebrekkige zelfinzicht van de verdachte en zijn zelfoverschatting vormen risico-verhogende factoren. De kans op recidive wordt door de onderzoeken dan ook als ‘matig’ ingeschat.
Met het oog op het terugdringen van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte is - bij bewezenverklaring - hulp noodzakelijk. Deze dient vooral gericht te zijn op vermindering van de negatieve gevolgen van de ADHD en de kenmerken van ASS. Hierbij wordt op de eerste plaats gedacht aan ‘psycho-educatie’ voor de verdachte, met als doel erkenning en acceptatie van de beide ziektebeelden. Vervolgens kan er dan gewerkt worden aan zo goed mogelijk met de beperkingen te leren omgaan.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 4 augustus 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam 2] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat langdurige behandeling en monitoring nodig is. Gezien de ernst van de feiten en de domeinen waarop er risico's zijn gevonden, is de Raad van mening dat naast de periode van al doorgebrachte jeugddetentie ook een voorwaardelijke jeugddetentie passend is. Daarmee is er voor de verdachte een duidelijke stok achter de deur. Hij krijgt tijdens de proeftijd de mogelijkheid aan te tonen dat hij met zijn inzet bij de behandeling van het Palmhuis en de MDFT vooruitgang in zijn geestelijke gezondheid en vaardigheden bereikt.
Het vinden en volhouden van een dagbesteding en/of dagstructuur is een aandachtspunt. Deze twee items dragen ertoe bij dat een meer intensieve vorm van begeleiding passend voor de verdachte is. De te adviseren begeleidingsvariant ITB-plus voorziet hierin. Ook op langere termijn is psycho-educatie belangrijk. De deskundige heeft verzocht om de dadelijk uitvoerbaarheid te overwegen.
De deskundige [naam 3] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, heeft ter zitting naar voren gebracht dat intensieve begeleiding voor de verdachte noodzakelijk is. Door de inzet van ITB Harde Kern zal het contact met de verdachte uitgebreid worden waarbij de verdachte gecontroleerd en gecoacht zal worden. Daarnaast is het belangrijk dat als bijzondere voorwaarde wordt opgenomen dat de verdachte moet meewerken aan een zinvolle dagbesteding.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het door hem gepleegde geweld.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en aanbevelingen over de persoon van de verdachte op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook mede ten grondslag aan de hierna volgende overwegingen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld bij zeer zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik van een wapen een jeugddetentie vanaf vier maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte zelf de confrontatie is aangegaan in het huis van het slachtoffer. Ook acht de rechtbank strafverhogend de mate van geweld die de verdachte heeft toegepast, dat de verdachte weinig verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan en dat hij na de eerste confrontatie nog is teruggegaan naar het slachtoffer waarna hij opnieuw fors geweld heeft gepleegd.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel hoger is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ook ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. Een voorwaardelijke straf kan dienen als waarschuwing voor de verdachte. Daarnaast is het noodzakelijk dat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder ontwikkelt waardoor de kans op herhaling wordt teruggedrongen.
De rechtbank legt een iets lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank meer rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank zal – anders dan door de verdediging is verzocht – geen straf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest omdat een dergelijke duur de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten zou miskennen.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De door de Raad en de jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding door de reclassering zijn daarbij passend en geboden. Voor de dadelijke uitvoerbaarheid ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. Wel zal de rechtbank bij separate beschikking de schorsingsvoorwaarden wijzigen, zodat de thans geadviseerde voorwaarden in elk geval kunnen worden uitgevoerd.