ECLI:NL:RBDHA:2023:12766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
09-025750-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en zware mishandeling door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en zware mishandeling. De verdachte heeft op 10 januari 2023 het slachtoffer zonder enige aanleiding aangevallen met explosief geweld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Na de eerste aanval verliet de verdachte de woning, maar keerde kort daarna terug om opnieuw geweld te gebruiken en de telefoon en fiets van het slachtoffer mee te nemen, waardoor het slachtoffer niet om hulp kon vragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat heeft geleid tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 13.765,91 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-025750-23
Datum uitspraak: 24 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 10 augustus 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. E.J. van Drongelen en de advocaat van de verdachte is mr. B. Beekman te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 10 augustus 2023. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat er partiële vrijspraak moet volgen voor de in beide feiten tenlastegelegde wurging. De verdachte ontkent dat hij het slachtoffer bij de keel heeft gegrepen. Bovendien is de aangever de enige die over deze wurging heeft verklaard. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen nu blijkens de medische informatie in het dossier geen letsel is aangetroffen aan de hals. Daarnaast dient de verdachte te worden vrijgesproken van de gekwalificeerde diefstal met geweld. De verdachte heeft geen geweldshandelingen toegepast toen hij de fiets en de telefoon van het slachtoffer heeft meegenomen en daarom kan niet bewezen worden dat het geweld werd aangewend met het oogmerk om de diefstal mogelijk of succesvol te maken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd ten aanzien van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel en indien de rechtbank oordeelt dat dit het geval is, ten aanzien van de vraag of verdachte de voor bewezenverklaring vereiste opzet, eventueel in voorwaardelijke vorm, had op toebrenging daarvan.
3.3
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde wurging dan wel het bij de keel vasthouden van oordeel dat deze geweldshandeling – om andere redenen dan door de verdediging aangevoerd – voor beide feiten niet wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij op basis van de verklaring van de aangever wel vaststelt dat de verdachte aangever direct bij het begin van de confrontatie heeft gewurgd en bij de keel heeft vastgehouden. Daarbij wordt opgemerkt dat de bewijsminimumregel waar de raadsvrouw op heeft gewezen slechts geldt voor de gehele tenlastelegging en dat onderdelen daarvan (waaronder in dit geval dus ook de ten laste gelegde wurging) wel op één enkele verklaring mogen berusten.
Het voorgaande leidt evenwel niet tot een bewezenverklaring van dit onderdeel.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde wurging dan wel het bij de keel vasthouden geldt dat de verdachte deze geweldshandeling bij de eerste confrontatie heeft gepleegd en dit was niet toen hij voor de tweede keer de woning binnen trad op welk moment hij de fiets en de telefoon van de aangever heeft weggenomen. Dit maakt dat deze specifieke geweldshandeling niet is aangewend met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden dan wel mogelijk te maken.
Ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde wurging dan wel het bij de keel vasthouden is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat het wurgen het letsel heeft doen ontstaan dan wel daar een stevige bijdrage aan heeft geleverd. De rechtbank zal om die redenen de verdachte bij beide feiten partieel vrijspreken van de geweldshandeling wurgen dan wel het bij de keel vasthouden.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 10 januari 2023 naar de woning van [slachtoffer] is toegegaan. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat het door de verdachte tegen [slachtoffer] gepleegde geweld uit twee delen bestaat. Het eerste deel van het geweld is geëindigd toen de verdachte de woning van de aangever verliet. Het tweede deel van het geweld begint op het moment dat de verdachte – na enkele minuten – terugkeert in de woning en daarbij de fiets en de telefoon van de aangever wegneemt.
De rechtbank is van oordeel dat het bij de aangever ontstane letsel als gevolg van het door de verdachte uitgeoefende geweld (waaronder naast diverse aangezichtsbreuken ook gehoorverlies, tinnitus en ernstig oogletsel aan beide ogen, waarvoor herhaald chirurgisch ingrijpen noodzakelijk is) zonder meer kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Feit 1
Ten laste is gelegd dat de verdachte door het plegen van geweldshandelingen [slachtoffer] heeft beroofd. Door de verdediging is het verweer gevoerd dat de verdachte niet het oogmerk had om met geweld de aangever te beroven. Zo zou de verdachte de geweldshandelingen alleen tijdens het eerste deel van de confrontatie geweld hebben gepleegd en niet op het moment dat hij was teruggekeerd en de fiets en de telefoon van de aangever wegnam. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op basis van de aangifte en de verklaring van getuige Williams stelt de rechtbank vast dat de verdachte terug is gekomen in de woning en dat hij toen opnieuw geweld heeft gepleegd richting de aangever. De verdachte heeft de aangever opnieuw meerdere keren geslagen waardoor hij de fiets en telefoon van de aangever kon wegnemen en daarmee kon de verdachte tevens voorkomen dat de aangever hem achterna zou komen of hulp zou halen. Het door de verdachte tijdens het tweede deel van de confrontatie gepleegde geweld heeft de diefstal vergemakkelijkt. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal met geweld wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank kan niet vaststellen dat het door de verdachte in tweede instantie gebruikte geweld, dat de diefstal heeft vergemakkelijkt, het zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat verdachte van dit onderdeel partieel zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Het onder 2 primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 10 januari 2023 te Voorschoten, omstreeks 22.15 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een woning ( [locatie] ) een fiets en telefoon, die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen het slachtoffer, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- het slachtoffer, met de vuisten
enhanden meerdere keren op zijn gezicht en hoofd te slaan;
2.
hij op 10 januari 2023 te Voorschoten aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: gebroken oogkas, aanzicht fracturen, neusfractuur, littekens in het gezicht vanwege hechtingen, gehoorverlies, tinnitus, oogletsel (waardoor zichtverlies) en diverse breuken en hechtingen in het gezicht, heeft toegebracht door:
- het slachtoffer, met de vuisten, handen en voorwerp
en, meerdere keren op zijn gezicht en hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij uit noodweerexces [slachtoffer] heeft mishandeld. De verdachte werd door de aangever aangevallen en heeft zich daartegen moeten verdedigen. Bovendien dacht de verdachte dat de aangever een wapen had. Het was voor de verdachte een levensbedreigende situatie. Het werd hem belet om de woning te verlaten. De verdachte erkent dat hij met zijn reactie de grenzen van het proportionele te buiten is gegaan, maar het voelde voor hem dat hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en daarbij was sprake van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Er is om die reden sprake van een noodweerexces situatie.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat de verdachte zelf in de aanval is gegaan. Aangezien er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, vervalt hiermee eveneens een mogelijk beroep op noodweerexces.
5.3
De beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op twee verschillende momenten – kort na elkaar – fors geweld heeft uitgeoefend tegen [slachtoffer] . Het beroep op noodweer exces ziet gelet op zijn inhoud op het eerste deel van de confrontatie, waarbij de verdachte heeft verklaard dat de aangever geprobeerd heeft om hem ervan te weerhouden om weg te gaan uit de woning. De aangever kwam op hem af, verdachte dacht dat hij misschien een wapen had en hij was bang dat aangever hem iets zou gaan aandoen. De verdachte voelde zich hierdoor naar eigen zeggen zo bedreigd dat hij uit verdediging – en in paniek – [slachtoffer] heeft aangevallen en vervolgens ernstig heeft mishandeld.
Bij de beoordeling of aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt, heeft de rechtbank naast de aangifte de verklaring van de verdachte ter terechtzitting alsmede zijn verklaring bij de politie en bij de rechter-commissaris in aanmerking genomen. Hieruit valt over de aanleiding en start van de vechtpartij af te leiden dat de verdachte eerder (in december 2022) al met de aangever had afgesproken nadat hij had gereageerd op een advertentie van aangever. Tijdens die eerste afspraak zijn er seksuele handelingen verricht. Direct daarna heeft de verdachte op meerdere achtereenvolgende dagen contact gezocht met de aangever om opnieuw af te spreken. Uiteindelijk hebben de aangever en de verdachte op 10 januari 2023 opnieuw afgesproken. De aangever dacht gelet op de eerdere afspraak niet anders dan dat er opnieuw seksueel contact tussen hem en de verdachte zou plaatsvinden. Uit het dossier blijkt echter dat de verdachte de aangever kort na aanvang van de tweede ontmoeting heeft aangevallen. De verdachte heeft de aangever eerst van achteren bij de keel gegrepen waarna zij op de grond zijn gevallen. Daarna heeft de verdachte het geweld tegen de aangever voortgezet, waarbij hij onder meer op de aangever is gaan zitten en hem heeft geslagen.
De rechtbank is op basis van de hiervoor geschetste feitelijke toedracht van oordeel dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, reeds nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever. Daarvoor is van belang dat de verdachte zelf de confrontatie bij de aangever thuis heeft opgezocht na een eerdere ontmoeting tussen beiden en zelfs meermalen bij de aangever heeft aangedrongen op die tweede ontmoeting. Daarnaast is de verdachte vrij snel na binnenkomst in de woning van de aangever overgegaan tot het plegen van fors geweld jegens de aangever, terwijl uit de verklaringen van de verdachte niet duidelijk blijkt of, en zo ja op welke wijze, de aangever hem zou hebben aangevallen. Er zijn – los van de niet nader geconcretiseerde verklaring van de verdachte op dit punt – evenmin aanknopingspunten in het dossier te vinden die aannemelijk maken dat de aangever de verdachte er op enigerlei wijze van zou hebben weerhouden om de woning te verlaten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het niet de aangever maar de verdachte is geweest die de aanval is begonnen en heeft voortgezet, waardoor van een noodweersituatie voor de verdachte geen sprake was. Ditzelfde geldt voor het tweede moment waarop de verdachte fors geweld heeft uitgeoefend, namelijk toen hij enkele minuten na de eerdere confrontatie zelf besloot om terug te keren naar de woning van de aangever om spullen weg te nemen waarbij opnieuw geweld is gepleegd. Gelet op het voorgaande is van een noodweersituatie op geen enkel moment sprake geweest waardoor de verdachte geen beroep toekomt op noodweer. Dat verdachte verklaart bang te zijn geweest dat aangever hem iets zou aandoen maakt dat niet anders. Het voorgaande brengt mee dat het beroep op noodweerexces ook niet kan slagen.
De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd van deze straf 5 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en daarbij als bijzondere voorwaarde te bepalen dat de verdachte meewerkt aan een behandeling van het Palmhuis.
Gelet op de gevorderde jeugddetentie voor een langere duur dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, deelt de officier van justitie mee dat hij niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden vraagt. Wel verzoekt hij – rekening houdend met een eventueel hoger beroep en de noodzaak voor de geadviseerde behandeling en begeleiding in afwachting daarvan – de schorsingsvoorwaarden te wijzigen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit om een straf op te leggen zoals door de Raad en de jeugdreclassering is geadviseerd en daarbij rekening te houden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De verdachte is al gestart met zijn behandeling bij het Palmhuis. Hij is gemotiveerd om deze behandeling te continueren. Een langere jeugddetentie is niet in zijn belang.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 10 januari 2023 schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en een zware mishandeling in de woning van het slachtoffer. De verdachte had voorafgaand aan 10 januari 2023 via internet gereageerd op een advertentie van het slachtoffer. De verdachte en het slachtoffer hadden voor 10 januari 2023 al eens afgesproken waarbij er tussen hen seksuele handelingen zijn verricht. Daarna heeft de verdachte meerdere malen contact opgenomen met het slachtoffer met de bedoeling om opnieuw met het slachtoffer af te spreken. De verdachte is op 10 januari 2023 doelbewust naar de woning van het slachtoffer gegaan alwaar de strafbare feiten door de verdachte zijn gepleegd. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank zonder enige aanleiding het slachtoffer aangevallen en heeft daarbij explosief geweld gebruikt. Toen het slachtoffer bijna zijn bewustzijn had verloren, heeft verdachte de woning verlaten. De verdachte is echter kort daarna weer teruggekomen en heeft opnieuw geweldshandelingen gepleegd. Hij heeft vervolgens de telefoon en de fiets van het slachtoffer meegenomen zodat het slachtoffer niet om hulp kon vragen en de verdachte snel kon wegvluchten.
Het motief van de verdachte voor het door hem gepleegde geweld, dat naar aard en ernst zozeer gericht moet zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is de rechtbank onduidelijk gebleven. Ook de verdachte heeft hierover geen duidelijke verklaring kunnen of willen geven. Dit moet voor het slachtoffer zeer onbevredigend zijn. Het door de verdachte gepleegde geweld heeft zeer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg gehad voor het slachtoffer, dat onder meer bestaat uit tinnitus, zicht- en gehoorverlies. Het slachtoffer kampt tot op heden met dit letsel en een deel van dit letsel lijkt blijvend. Naast deze lichamelijke gevolgen zijn er ook ernstige psychische gevolgen voor het slachtoffer. In het algemeen geldt dat slachtoffers van geweldsdelicten zoals hier aan de orde nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Dat blijkt in dit geval ook uit de toelichting van het slachtoffer bij de civiele vordering, waarbij in het oog springt dat het slachtoffer zich vanwege het handelen van de verdachte niet meer veilig voelt in zijn eigen huis. Bovendien heeft de verdachte door zijn gedrag laten zien weinig respect te hebben voor andermans goederen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
Orthopedagoog/GZ-psycholoog [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 1 mei 2023. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte ADHD conform de DSM-5 gediagnosticeerd. Daarbij worden er kenmerken van autisme spectrum stoornis (ASS) bij hem gezien en kan er bij hem gesproken worden van een sociaalemotionele ontwikkelingsachterstand als gevolg van beide ziektebeelden. De ADHD bij de verdachte uit zich in zowel symptomen van problemen in de aandachtfuncties, impulsiviteit en (in mindere mate) van hyperactiviteit. De kenmerken van ASS bij hem uiten zich in het slecht kunnen verplaatsen in de ander en amper openstaan voor andermans visie. Ook komt hij erg rigide over in zijn gedachtegangen en zijn behoefte aan structuur. Ten tijde van het ten laste gelegde gebruikte de verdachte nog geen medicatie. Zijn verhoogde impulsiviteit was daardoor nog niet gedempt. Bij de diefstal van de telefoon lijkt impulsiviteit geen rol te hebben gespeeld, want de verdachte heeft deze weloverwogen en doelbewust meegenomen om achter de naam van de aangever te komen. De uitvloeisels van de stoornis ADHD lijken een duidelijker verband met de - vermeende - mishandeling van de aangever te hebben gehad. De verdachte zou immers in blinde paniek hebben gehandeld om uit die voor hem ‘levensbedreigende’ situatie weg te kunnen komen en - gedreven door angst - de aangever hebben mishandeld. Voor de buitenwereld lijkt er sprake van buitenproportioneel geweld, maar voor hemzelf niet. Op de momenten van het ten laste gelegde heeft de verdachte zich enkel laten leiden vanuit een drive ‘uit de situatie weg te willen’ omdat hij deze als ‘levensbedreigend’ ervaarde. Hierbij dient tevens in ogenschouw te worden genomen dat de verdachte niet bekend staat als een jongeman met agressieproblematiek. Zo geredeneerd, heeft de ADHD doorgewerkt in het tweede ten laste gelegde en is de zware mishandeling in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De ADHD, het gebrekkige zelfinzicht van de verdachte en zijn zelfoverschatting vormen risico-verhogende factoren. De kans op recidive wordt door de onderzoeken dan ook als ‘matig’ ingeschat.
Met het oog op het terugdringen van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte is - bij bewezenverklaring - hulp noodzakelijk. Deze dient vooral gericht te zijn op vermindering van de negatieve gevolgen van de ADHD en de kenmerken van ASS. Hierbij wordt op de eerste plaats gedacht aan ‘psycho-educatie’ voor de verdachte, met als doel erkenning en acceptatie van de beide ziektebeelden. Vervolgens kan er dan gewerkt worden aan zo goed mogelijk met de beperkingen te leren omgaan.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 4 augustus 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige [naam 2] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat langdurige behandeling en monitoring nodig is. Gezien de ernst van de feiten en de domeinen waarop er risico's zijn gevonden, is de Raad van mening dat naast de periode van al doorgebrachte jeugddetentie ook een voorwaardelijke jeugddetentie passend is. Daarmee is er voor de verdachte een duidelijke stok achter de deur. Hij krijgt tijdens de proeftijd de mogelijkheid aan te tonen dat hij met zijn inzet bij de behandeling van het Palmhuis en de MDFT vooruitgang in zijn geestelijke gezondheid en vaardigheden bereikt.
Het vinden en volhouden van een dagbesteding en/of dagstructuur is een aandachtspunt. Deze twee items dragen ertoe bij dat een meer intensieve vorm van begeleiding passend voor de verdachte is. De te adviseren begeleidingsvariant ITB-plus voorziet hierin. Ook op langere termijn is psycho-educatie belangrijk. De deskundige heeft verzocht om de dadelijk uitvoerbaarheid te overwegen.
De deskundige [naam 3] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, heeft ter zitting naar voren gebracht dat intensieve begeleiding voor de verdachte noodzakelijk is. Door de inzet van ITB Harde Kern zal het contact met de verdachte uitgebreid worden waarbij de verdachte gecontroleerd en gecoacht zal worden. Daarnaast is het belangrijk dat als bijzondere voorwaarde wordt opgenomen dat de verdachte moet meewerken aan een zinvolle dagbesteding.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het door hem gepleegde geweld.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en aanbevelingen over de persoon van de verdachte op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook mede ten grondslag aan de hierna volgende overwegingen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld bij zeer zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik van een wapen een jeugddetentie vanaf vier maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte zelf de confrontatie is aangegaan in het huis van het slachtoffer. Ook acht de rechtbank strafverhogend de mate van geweld die de verdachte heeft toegepast, dat de verdachte weinig verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan en dat hij na de eerste confrontatie nog is teruggegaan naar het slachtoffer waarna hij opnieuw fors geweld heeft gepleegd.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel hoger is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ook ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. Een voorwaardelijke straf kan dienen als waarschuwing voor de verdachte. Daarnaast is het noodzakelijk dat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder ontwikkelt waardoor de kans op herhaling wordt teruggedrongen.
De rechtbank legt een iets lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank meer rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank zal – anders dan door de verdediging is verzocht – geen straf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest omdat een dergelijke duur de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten zou miskennen.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De door de Raad en de jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding door de reclassering zijn daarbij passend en geboden. Voor de dadelijke uitvoerbaarheid ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. Wel zal de rechtbank bij separate beschikking de schorsingsvoorwaarden wijzigen, zodat de thans geadviseerde voorwaarden in elk geval kunnen worden uitgevoerd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , ter zitting bijgestaan door mr. N. Amine, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 13.935,89, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 3.935,89 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte verzocht om de gevorderde schade voor de fiets te matigen. De fiets was namelijk vijf jaar oud waardoor deze een deel van zijn waarde heeft verloren. Ten aanzien van de gevorderde schade voor de computersoftware heeft de raadsvrouw verzocht deze af te wijzen. Het rechtstreeks verband met het gepleegde strafbare feit ontbreekt. Ook de schade voor de kleding moet worden afgewezen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze te matigen. Er zijn andere vergelijkbare uitspraken te vinden waarbij er een lager schadebedrag is toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde schade voor de computersoftware.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde schade voor de computersoftware niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 januari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 13.765,91, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 en 312 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning;
ten aanzien van feit 2:
zware mishandeling
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
12(
twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west op door hen te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het Palmhuis of een soortgelijke instelling, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd mee werkt aan het verkrijgen en behouden van een nuttige dagbesteding;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden conform de Harde Kern / ITB plus methodiek;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 13.765,91(zegge:
dertienduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en eenennegentig eurocent), bestaande uit € 3.765,91 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen
€ 13.765,91(zegge:
dertienduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en eenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
en mr. S. van der Harg, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 augustus 2023.