ECLI:NL:RBDHA:2023:12753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.13538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het kader van gezinsleven en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Marokkaanse man, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat op 18 april 2023 door de staatssecretaris was uitgevaardigd. De staatssecretaris stelde dat de eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef, aangezien hij geen verblijfsvergunning had en illegaal had gewerkt. De eiser voerde aan dat het besluit in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij getrouwd was met een Nederlandse vrouw die afhankelijk was van zijn zorg.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat er geen bewijs was dat de eiser op het moment van het besluit een verblijfsrecht had. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat zijn verwijdering in strijd was met artikel 8 EVRM, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de eiser gehuwd was met een Nederlandse vrouw niet voldoende was om het besluit te weerleggen. Bovendien was er geen bewijs dat de echtgenote van de eiser daadwerkelijk afhankelijk was van zijn zorg.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit [1] en een inreisverbod voor de duur van twee jaren [2] uitgevaardigd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Niet is gebleken dat eiser over een verblijfsvergunning beschikt en eiser heeft verklaard dat hij illegaal heeft gewerkt als schoonmaker. Eiser heeft de vrije termijn bedoeld in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 met meer dan drie dagen overschreden. Aan eiser is een vertrektermijn geboden van 28 dagen.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat het besluit in strijd is met het recht op bescherming van het gezinsleven met zijn Nederlandse echtgenote op grond van artikel 8 EVRM [3] . Daarbij stelt eiser dat zijn echtgenote gezondheidsklachten heeft en afhankelijk is van ondersteuning door eiser. Hij voert voor haar de fysiek zware taken in het huishouden uit. Eiser stelt dat de continuïteit van de zorg en ondersteuning die hij biedt van vitaal belang is voor de kwaliteit van leven van zijn echtgenote en haar vermogen om in het dagelijks leven te functioneren. Eiser wijst erop dat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verklaard dat hij is getrouwd. Verweerder had volgens hem daarom kenbaar moeten motiveren waarom deze omstandigheid geen reden is om af te zien van het inreisverbod, dan wel de duur ervan te verkorten. Daarnaast voert eiser nog aan dat hij is ingeburgerd. Hij heeft namelijk twee keer het inburgeringsexamen afgelegd en gehaald. Het bestreden besluit belemmert zijn verdere integratie in de Nederlandse samenleving. Eiser vindt het bestreden besluit onevenredig. Er is geen dwingende reden van openbare orde of nationale veiligheid om de maatregel te rechtvaardigen, aldus eiser.
De rechtbank oordeel als volgt.
3. Uit de stukken, noch uit de behandeling ter zitting is gebleken dat eiser een verblijfsrecht in Nederland had op het moment dat het bestreden besluit tot stand kwam. Eiser heeft zijn stelling dat hij in afwachting verkeerde van een beslissing op een door hem ingediende verblijfsaanvraag niet weten te onderbouwen. Ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels een aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij zijn echtgenote op grond van artikel 8 EVRM. Zoals het bestreden besluit echter terecht vermeldt, was op dat moment echter niet gebleken van enig verblijfsrecht van eiser. Ook is de grondslag om in dit geval een inreisverbod uit te vaardigen niet bestreden.
4. De rechtbank volgt niet dat verweerder in dit geval had moeten motiveren waarom het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het was aan eiser om aannemelijk te maken dat zijn verwijdering uit Nederland in strijd komt met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft voorafgaand aan het bestreden besluit geen bewijsstukken getoond van zijn huwelijk en de in verband hiermee gestelde verblijfsaanvraag. Ook heeft hij verklaard dat hij niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven, waarmee ook in zoverre een objectief aanknopingspunt voor het gestelde verblijf bij zijn echtgenote ontbrak. Hoewel hem hiervoor uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden, heeft eiser tijdens het gehoor ook niet verklaard over de gestelde (fysieke) afhankelijkheid wegens ziekte van zijn echtgenote. Eiser heeft ten slotte niet aangeboden om verder bewijs te leveren van zijn gestelde omstandigheden.
5. Voor zover eisers huwelijk inmiddels is aangetoond en ook is onderbouwd dat zijn echtgenote medische klachten ervaart, levert dat geen concrete aanknopingspunten op voor de conclusie dat het besluit tot de verwijdering van eiser uit Nederland of het uitgevaardigde inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De enkele omstandigheid dat eiser gehuwd is met zijn echtgenote in Nederland, is hiervoor onvoldoende. Met verweerder is de rechtbank verder van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde medische gegevens nog niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers echtgenote voor haar maatschappelijk functioneren van eiser afhankelijk is.
6. De omstandigheid dat eiser is geslaagd voor het inburgeringsexamen maakt niet dat het bestreden besluit als onevenredig moet worden bestempeld. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt belemmerd in het alsnog verkrijgen van een verblijfsrecht met het oog op het uitoefenen van zijn gezinsleven met zijn echtgenote in Nederland.
7. Verweerder heeft terecht aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.