ECLI:NL:RBDHA:2023:12751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.16472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van een Algerijnse asielzoeker aan Slovenië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de overdracht van een Algerijnse asielzoeker aan Slovenië op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 24 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, maar deze ingetrokken op 16 maart 2023. Na zijn aanhouding op 31 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 juni 2023 besloten om eiser over te dragen aan Slovenië. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en dat er risico's zijn op schending van artikel 3 van het EVRM in Slovenië.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2023, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. Eiser betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte aannam dat hij in Slovenië geen risico liep op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. Hij verwees naar eerdere uitspraken van Duitse rechters die wezen op de risico's van indirect refoulement en de tekortkomingen in het Sloveense asiel- en opvangsysteem.

De staatssecretaris verdedigde het standpunt dat hij niet verplicht was om te toetsen of de overdracht in strijd was met het EVRM, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde dat, gezien de intrekking van de asielaanvraag door eiser, de staatssecretaris niet gehouden was om de overdracht te toetsen aan de mensenrechten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16472

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers)

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser bericht dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Slovenië.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tijdig gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening (NL23.16473), op de openbare zitting van 24 augustus 2023 behandeld. Hier is verschenen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en de gemachtigde van eiser hebben bij digitaal bericht van
23 augustus 2023 de rechtbank laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 24 februari 2022 een asielaanvraag ingediend. Op 16 maart 2023 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken. Eiser is op 31 mei 2023 aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 1 juni 2023 heeft de staatssecretaris de Sloveense autoriteiten gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Zij hebben hiermee ingestemd op 2 juni 2023. De staatssecretaris heeft op 5 juni 2023 bij het bestreden besluit bepaald dat eiser zal worden overgedragen aan Slovenië.
2. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende daadkrachtig is gemotiveerd. De staatssecretaris gaat er volgens eiser ten onrechte vanuit dat eiser in Slovenië niet te beurt valt aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [1] . Eiser voert hiertoe aan dat hij tijdens het bewaringsgehoor van
31 mei 2023 nog heeft verklaard dat hij in Slovenië in zijn gezicht is geslagen en dat hij daarvan thans nog de medische problemen ervaart. Verder wijst eiser op de uitspraak van het Oberverwaltungsgericht Niedersachsen van 22 februari 2022 (nr. 10 LA 9/23) waarin is geoordeeld dat een vreemdeling als Dublinterugkeerder een risico loopt op indirect refoulement en op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest [2] door pushbacks van Sloveense autoriteiten. Eiser verwijst tevens naar de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht van 19 januari 2022 (1 B 83.21) en van 7 maart 2022 (1 B 21.22) waarin is geoordeeld dat onvoldoende is onderzocht of er systematische fouten zijn in het asiel- en opvangsysteem in Slovenië. Nu er sprake lijkt te zijn van schending van artikel 3 van het EVRM dient de staatssecretaris beter te onderzoeken en te motiveren dat overdracht aan Slovenië geen strijd met het verbod tot refoulement oplevert. Eiser wijst verder op het gebrek aan fatsoenlijke huisvestiging en overige voorzieningen voor Dublinterugkeerders. Dit blijkt volgens eiser uit de AIDA-rapport, update over 2022.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat, in het geval van een ‘kaal’ overdrachtsbesluit, hij niet gehouden is te toetsen of de overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU-Handvest. De staatssecretaris verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:788). Voorts stelt de staatssecretaris dat eiser zijn (herhaalde) asielaanvraag geheel vrijwillig heeft ingetrokken op 24 februari 2022. De staatssecretaris stelt verder dat ten aanzien van Slovenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet zo is. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 8 september 2022, 6 februari 2023 en 21 maart 2023 overwogen dat de omstandigheid dat in Slovenië indirecte pushbacks plaatsvinden op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat Slovenië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt ten aanzien van Dublinclaimanten. Ook uit het AIDA-rapport blijkt evenmin een belemmering voor Dublinclaimanten bij overdrachten vanuit een andere lidstaat. Daarnaast hebben de Sloveense autoriteiten met hun uitdrukkelijke claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Ten aanzien van de door eiser aangehaalde uitspraak van de Duitse rechter van 22 februari 2023 is de staatssecretaris van mening dat hij niet gehouden is om deze uitspraak te volgen nu de staatssecretaris een eigen beoordelingsbevoegdheid heeft.
4. De Afdeling heeft in de uitspraak van 5 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:788, geoordeeld dat uit artikel 26 van de Dublinverordening volgt dat een overdrachtsbesluit, indien de vreemdeling geen asielverzoek in Nederland heeft ingediend, slechts een kennisgeving aan de vreemdeling is dat hij aan de verantwoordelijke lidstaat wordt overgedragen. Hierbij behoeft de staatssecretaris niet te toetsen of de overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Indien de vreemdeling vreest bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in een met voormelde artikelen strijdige situatie terecht te komen, kan hij dat laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediend asielverzoek, aldus de Afdeling. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van deze uitspraak. Omdat eiser zijn asielverzoek heeft ingetrokken, heeft de staatsecretaris niet hoeven toetsen op eisers overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie