ECLI:NL:RBDHA:2023:12747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
23/3254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting en bezwaartermijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L.H. Halls-Langedijk, en de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door mr. Z.E.M. van der Maas en mr. L.M. Ju. Eiser had een terugbetalingsverplichting van 5.204,22 euro opgelegd gekregen na het volgen van een duikopleiding. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bezwaartermijn was overschreden. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, omdat hij pas op 6 januari 2023 het volledige dossier had ontvangen en daardoor zijn procespositie kon bepalen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt, ondanks dat hij op de hoogte was van het besluit in september 2022. De rechtbank volgde verweerder in het standpunt dat de bezwaartermijn niet pas begon te lopen op het moment dat eiser het volledige dossier ontving. De rechtbank benadrukte dat een belanghebbende die na afloop van de bezwaartermijn bekend wordt met een besluit, alsnog binnen twee weken bezwaar moet maken om verschoonbaarheid te kunnen claimen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.H. Halls-Langedijk),
en

de staatssecretaris van Defensie. verweerder

(gemachtigden: mr. Z.E.M. van der Maas en mr. L.M. Ju).

Inleiding

In het besluit van 8 februari 2022 (primair besluit) is aan eiser een terugbetalingsverplichting opgelegd.
In het besluit van 29 maart 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij zijn vertrek bij Defensie is aan eiser op 8 februari 2022 een terugbetalingsverplichting van 5.204,22 euro opgelegd voor een gevolgde duikopleiding. Eiser heeft een jaar later, op 8 februari 2023, bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder constateert dat de bezwaartermijn is overschreden en dat er geen sprake is van verschoonbaarheid.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Op het moment dat een verrekening met eisers salaris plaatsvond (loonstrook augustus 2022) heeft eiser zijn gemachtigde ingeschakeld. Na contact met verweerder werd de gemachtigde van eiser begin september 2022 in bezit gesteld van het primaire besluit. Eiser heeft dit besluit niet eerder ontvangen. De gemachtigde van eiser is vervolgens verder in contact getreden met verweerder, in de persoon van de heer [naam], en heeft uiteindelijk op 6 januari 2023 het gehele dossier toegestuurd gekregen. Pas toen heeft eiser zijn procespositie kunnen bepalen. Daarom is eiser van mening dat de bezwaartermijn pas vanaf 6 januari 2023 is gaan lopen. Eiser heeft bij het indienen van het bezwaar de instructies van de heer [naam] opgevolgd. Het bestreden besluit is daarom ook in strijd met het vertrouwensbeginsel. De gemachtigde van eiser heeft overigens in de bezwaarfase geen e-mails ontvangen met een vraag naar de reden van de termijnoverschrijding.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Eiser heeft niet betwist dat het bezwaarschrift te laat is ingediend maar stelt dat dit verontschuldigbaar is. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat, los van de vraag of het primaire besluit van 8 februari 2022 op juiste wijze aan eiser is verzonden, niet gebleken is dat eiser zo spoedig mogelijk nadat hij op de hoogte is geraakt van het besluit (september 2022) bezwaar heeft gemaakt. Hoewel de gemachtigde van eiser wel in contact is getreden met verweerder over de inhoud van het besluit is niet eerder dan 6 januari 2023 bezwaar gemaakt. Van een professioneel gemachtigde mag dat wel verwacht worden.
Het betoog van eiser dat de bezwaartermijn pas is gaan lopen op het moment dat hij beschikking had over het volledige dossier kan de rechtbank niet volgen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dient een belanghebbende die eerst na afloop van de bezwaartermijn bekend wordt met een besluit dan wel met de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken dan wel beroep in te stellen, vanaf het tijdstip waarop hij deze kennis heeft zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen twee weken, bezwaar te maken dan wel beroep in te stellen, opdat de termijnoverschrijding krachtens artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar kan worden geacht.
5. Over het beroep op het vertrouwensbeginsel oordeelt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] moet een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel voldoen aan drie voorwaarden. Allereerst moet het gaan om een toezegging of een uitlating die de burger mag opvatten als een toezegging. Ten tweede moet de toezegging of uitlating zijn gedaan door het bestuursorgaan zelf, of door een persoon van wie de burger redelijkerwijs mocht aannemen dat die de huidige opvattingen van het bevoegde bestuursorgaan weergaf. Als derde stap moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden en de belangen van de samenleving. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de mailwisselingen met de heer [naam] niet blijkt van toezeggingen die als zodanig kunnen worden opgevat.
6. Gelet hierop is het bezwaar te laat ingediend en kan verschoonbaarheid niet worden aangenomen.
7. Overigens heeft eiser ter zitting nog toegelicht dat hij de gevolgde duikopleiding op dit moment nog wel gebruikt in zijn dagelijkse werkzaamheden, maar dat hij voor de toekomst plannen heeft om ander werk op te zetten waardoor het bedrag dat hij dient terug te betalen voor hem te hoog is. Verweerder heeft op zijn beurt ter zitting desgevraagd aangegeven dat het bedrag waarvoor de terugbetalingsverplichting is opgelegd nog bij de marine is nagegaan en dat het bedrag klopt. Dat geeft voor eiser wellicht wat meer kleur aan de inhoud van de zaak nu die op formele gronden is afgedaan.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld uitspraak van 28 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1904)
2.(zie bijvoorbeeld de uitspraken van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:807) en 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694)