ECLI:NL:RBDHA:2023:12705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 21 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, die geen rechtmatig verblijf heeft, is op 1 augustus 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 15 augustus 2023 zijn zowel eiser als zijn waarnemer alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig via een beeldverbinding.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag. Eiser had een asielprocedure die op 1 augustus 2023 is beëindigd, waardoor hij geen rechtmatig verblijf meer had. De staatssecretaris heeft voldoende gronden aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd, feitelijk juist zijn en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Tunesië bestaat, ondanks de argumenten van eiser dat er geen reactie van de Tunesische autoriteiten is geweest.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 1 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. S. Benaead als waarnemer van de gemachtigde van eiser, beiden via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Is de maatregel van bewaring gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op een verkeerde grondslag.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is op 1 augustus 2023 op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Deze grondslag ziet op de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser had een asielprocedure lopen, maar deze is beëindigd door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 1 augustus 2023, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Dit betekent dat eiser na de uitspraak van 1 augustus 2023 geen rechtmatig verblijf meer had. Daarom is eiser op een juiste grondslag in bewaring gesteld. [1]
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is vanwege het belang van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [2] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De staatssecretaris heeft op zitting de zware grond 3c laten vallen. Deze grond ligt dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
4.2.
Eiser voert aan dat de zware grond 3d niet in stand kan blijven, omdat eiser – in tegenstelling tot wat de staatssecretaris ten grondslag heeft gelegd aan de maatregel van bewaring – voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser stelt dat hij in het kader van zijn asielaanvraag documenten heeft aangeleverd waaruit zijn identiteit blijkt. Eiser stelt dat hij bereid is om aanvullende stukken in te dienen, om die reden is ook het hoger beroep ingesteld. Eiser betoogt verder dat hij daarnaast documenten ingediend van Tunesië, inclusief stempels van de Tunesische autoriteiten. Dit is volgens eiser ook bekend bij de staatssecretaris.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3d geeft geen aanleiding de gronden van de maateregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft in de maatregel gemotiveerd dat eiser geen geldig paspoort, geen inreisstempel heeft van het Schengengebied en geen visum heeft bij zijn inreis in Nederland. Daarmee heeft hij voldoende gemotiveerd dat het vermoeden bestaat dat eiser Nederland feitelijk niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De staatssecretaris heeft ook de feitelijke juistheid van zware grond 3b voldoende toegelicht door er onder meer op te wijzen dat eiser niet onmiddellijk zijn aanwezigheid in persoon heeft gemeld bij de korpschef over zijn niet rechtmatige verblijf bij binnenkomst in Nederland. Die verplichting bestaat op grond van artikel 4.39 van het Vb 2000. Omdat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [3] Uit deze gronden volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3d behoeft daarom geen bespreking.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Tunesië, omdat er geen reactie is geweest vanuit de Tunesische autoriteiten, er geen presentatie is geweest en er nog geen laissez-passer (lp) is vertrekt. Eiser stelt dat hij heeft meegewerkt aan alle gesprekken en documentatie heeft geleverd. Daarnaast vraagt eiser of de zes maandentermijn bij elke maatregel van bewaring opnieuw gaat lopen, of dat er een zes maandentermijn toets moet plaatsvinden ongeacht de nieuw opgelegde maatregel van bewaring op een andere grondslag.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten dat Tunesië in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor de afgifte van een lp afhankelijk is van de Tunesische autoriteiten. Dat nu nog geen presentatie heeft plaatsgevonden en geen lp is verstrekt, wil nog niet zeggen dat dit niet nog gaat gebeuren. Gelet op deze omstandigheden ontbreekt het zicht op uitzetting naar Tunesië niet. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat na zes maanden vanaf de eerste inbewaringstelling de verzwaarde belangenafweging moet plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat eiser op 17 maart 2023 voor het eerst in bewaring is gesteld en dat hij daarna op verschillende grondslagen opnieuw aansluitend in bewaring is gesteld. Om die reden moet uiterlijk op 17 september 2023 een verzwaarde belangenafweging plaatsvinden door de staatssecretaris.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 7 juni 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4928, zaaknummers: NL23.18541 en NL23.18542 (niet gepubliceerd).
2.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
3.Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.