ECLI:NL:RBDHA:2023:12678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
23_2103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) behandeld. Eiser had op 18 november 2022 een verzoek ingediend bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, maar de minister kon niet binnen de wettelijke termijn beslissen. De rechtbank constateert dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een verlengde beslistermijn rechtvaardigen. De minister heeft aangegeven dat door capaciteitsgebrek en andere lopende verzoeken, het niet mogelijk is om binnen de standaardtermijn van twee weken te beslissen. De rechtbank geeft de minister de opdracht om uiterlijk op 1 december 2023 een volledig besluit te nemen op het verzoek van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten, aangezien eiser geen rechtsbijstand heeft ingeschakeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: W.J. Samuels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van
18 november 2022 (door verweerder ontvangen op 22 november 2022).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 digitaal op zitting behandeld. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[naam].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 18 november 2022, door verweerder ontvangen op 22 november 2022, verzocht om alle communicatie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omtrent het (openbaar maken van het) onderzoeksrapport van Deloitte [1] inzake de zogenoemde ‘Sywertdeal’. Bij brief van 20 december 2022 heeft verweerder eiser laten weten niet binnen de wettelijke termijn te kunnen beslissen vanwege de omvang van het verzoek, en heeft hij de beslistermijn verlengd zodat uiterlijk op 3 januari 2022 een besluit moest worden genomen. In de e-mail van 2 januari 2023 heeft eiser zijn verzoek verder toegelicht, in die zin dat hij verzoekt om alle communicatie (zowel intern bij het ministerie als extern naar andere ministeries en Deloitte) van betrokken partijen in de periode van opdracht geven van het rapport tot en met de dag van openbaarmaking van het rapport, van iedereen die invloed had op het tijdstip waarop het rapport openbaar gemaakt is. Op 24 januari 2023, door verweerder ontvangen op 30 januari 2023, heeft eiser verweerder een formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen verstuurd. Omdat op grond van de Woo geen dwangsommen kunnen worden verbeurd, heeft verweerder het formulier aangemerkt als een ingebrekestelling. Omdat ook daarna een beslissing op zijn verzoek uitbleef, heeft eiser op 17 maart 2023 beroep tegen het niet tijdig beslissen ingesteld.

Wat vindt verweerder?

3. Verweerder stelt dat het vanwege verschillende redenen in de praktijk niet mogelijk is gebleken om binnen de wettelijke beslistermijn op het verzoek van eiser te beslissen. Hij verwacht pas uiterlijk op 1 december 2023 geheel op het verzoek van eiser te hebben beslist. Dat heeft meerdere oorzaken. Zo kampt verweerder met een capaciteitsgebrek dat niet op korte termijn eenvoudig kan worden opgelost, mede vanwege de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast zijn er al meerdere rechterlijke uitspraken geweest over het niet tijdig beslissen op soortgelijke verzoeken, waarbij naderende beslistermijnen zijn opgelegd. Daardoor is het voor verweerder niet meer mogelijk om zelf prioritering aan te brengen, omdat hij eerst zal moeten beslissen op die verzoeken voor hij aan de slag kan met het verzoek van eiser.
Wat vindt eiser?
4. Eiser wil dat er zo snel mogelijk wordt beslist, en snapt niet dat het zo lang duurt voordat er op zijn verzoek wordt beslist omdat zijn verzoek niet zo omvangrijk is. In zijn reactie van 20 april 2022 op het verweerschrift schrijft hij dat zijn verzoek zich beperkt tot ”de interne en externe communicatie omtrent het TIJDSTIP van het openbaar maken van het rapport”.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder als in gebrekestelling opgevatte brief tijdig naar verweerder is verstuurd en dat meer dan twee weken later beroep is ingesteld, zodat aan de vereisten van een beroep niet tijdig beslissen is voldaan. Dit staat verder ook niet ter discussie tussen partijen.
6. Het beroep is dus gegrond.
7. De vraag die voorligt is welke termijn de rechtbank aan verweerder moet toekennen waarbinnen hij alsnog op het verzoek van eiser moet beslissen. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen dan de standaardtermijn van twee weken waarbinnen een bestuursorgaan alsnog dient te beslissen. [2]
8. Volgens verweerder gaat het hier vanwege de verschillende redenen om zo’n bijzonder geval. Naast capaciteitsgebrek en dat hij vanwege rechterlijke uitspraken minder regie heeft wat betreft het prioriteren van verzoeken, heeft verweerder op zitting een nadere toelichting gegeven. Op 19 juni 2023 is er nog een rapport met betrekking tot de Sywertdeal uitgekomen. [3] Omdat het onderzoek nog liep kon er destijds niet veel openbaargemaakt worden, zodat is besloten om op het rapport te wachten. De verwachting is nu dat er meer openbaargemaakt kan worden. Omdat er meerdere soortgelijke verzoeken zijn heeft verweerder te kennen gegeven dat hij een geclusterde werkwijze zal aanhouden, in plaats van de eerder gekozen gefaseerde aanpak. Een bijkomstigheid van deze geclusterde werkwijze is dat er naar verwachting minder derde belanghebbenden zijn, wat het tijdsverloop nog verder ten goede komt. Verweerder verwacht door deze aanpak ondanks de vertraging die is opgelopen in afwachting van het nadere rapport, toch voor 1 december 2023 volledig op het verzoek van eiser te kunnen beslissen.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een verlengde beslistermijn rechtvaardigen, en dat verweerder door middel van de geclusterde werkwijze het verzoek van eiser zo adequaat als mogelijk oppakt. Dat er zoals eiser stelt veel minder tijd nodig is omdat het verzoek “enkel zou zien op interne en externe communicatie omtrent het TIJDSTIP van het openbaar maken van het rapport”, kan de rechtbank niet volgen. Het verzoek is betrekkelijk breed ingestoken, en ook met de specificering van 2 januari 2023 is dat zo gebleven. Op grond daarvan kan de rechtbank verweerder volgen in de uitleg dat om aan dit verzoek tegemoet te komen, een groot aantal documenten moet worden beoordeeld of ze onder het verzoek vallen. In zoverre is er sprake van een zeer omvangrijk verzoek. Dat verzoeker stelt dat dit komt omdat hij zelf niet op voorhand kan beoordelen hoeveel communicatie er is geweest, en welke partijen hier precies bij betrokken waren, maakt dat niet anders. Ook het standpunt dat het voor de rekening van verweerder moet komen dat hij niet uit eigen beweging standaard alle stukken openbaar maakt, kan ook niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusies en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat verweerder niet op tijd op het verzoek van eiser heeft beslist. De rechtbank vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank kan verweerder volgen in de stelling dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, en dat dit een verlengde beslistermijn rechtvaardigt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder op te dragen om uiterlijk op 1 december 2023 volledig op het verzoek te beslissen. De rechtbank laat aan verweerder de ruimte om de besluitvorming al dan niet gefaseerd af te doen binnen de door de rechtbank vastgestelde termijn.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
13. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding, nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om
uiterlijk 1 december 2023een volledig besluit op het verzoek bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- te voldoen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onderzoek inkoop PBM, (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Good Alliance B.V., van 14 september 2022, Deloitte.
2.Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Onderzoek inkoop PBM – (deel 2) Verslag van Handelingen inzake overige transacties, en Rapport aanvullend (deel)onderzoek inkoop PBM, zie ook Kamerstukken II 2022/23, 32 805 en 25 295, nr. 168.