2.2.Ter zitting heeft verweerder de lichte grond 4e laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu eiser bij beschikking van 15 september 2006 ongewenst is verklaard en aan eiser op 5 januari 2017 een zwaar inreisverbod is opgelegd. Op 2 december 2020 en 13 mei 2023 is een (aanvullend) terugkeerbesluit genomen. Omdat eiser Nederland niet heeft verlaten zijn het inreisverbod en het terugkeerbesluit nog steeds geldig. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3d en 3i terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser beschikt niet over een grensoverschrijdingsdocument, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Daarnaast heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door tussen 16 september 2021 en 27 september 2021 met onbekende bestemming te vertrekken (3b). Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser beschikt niet over een grensoverschrijdingsdocument en heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij zijn paspoort in 2005 is verloren. Eiser heeft sindsdien onvoldoende pogingen ondernomen om aan identiteitsdocumenten te komen (3d). Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer, nu eiser heeft verklaard niet naar Suriname te zullen terugkeren (3i). Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige zware en lichte gronden onbesproken.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaring van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verweerder heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Daarnaast heeft verweerder kenbaar bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan meegewogen dat eiser twee meerderjarige kinderen heeft die zelfredzaam zijn en niet afhankelijk zijn van eiser. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder op dag vijf van de inbewaringstelling een uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. Verder is op 14 februari 2023 een laissez-passer (lp) traject opgestart. Op die lp-aanvraag wordt door verweerder regelmatig gerappelleerd. Het laatste rappel is op 8 augustus 2023 gestuurd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat in zijn geval geen zicht op uitzetting bestaat naar Suriname. Eiser heeft verklaard dat hij niet bekend is bij de Surinaamse autoriteiten. In het verleden is ook gepoogd om eiser uit te zetten naar Suriname, maar deze poging heeft niet tot uitzetting van eiser geleid. Eiser stelt dat er concrete aanknopingspunten moeten zijn waaruit blijkt dat thans wel zicht op uitzetting bestaat.
9. De rechtbank overweegt dat eiser tussen 2007 en 2011 viermaal in vreemdelingenbewaring is gesteld. Uit de M120 blijkt dat de maatregel van bewaring laatstelijk op 28 januari 2011 is opgeheven vanwege een belangenafweging. Nog daargelaten dat de vorige maatregel niet is opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ1400) dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een tijdsverloop van meer dan (ruim) één jaar voldoende is om aan te nemen dat van een voor de beoordeling van het zicht op uitzetting relevante samenhang met de reden van de opheffing van de eerdere maatregel geen sprake meer is. Sinds de opheffing van de vorige bewaringsmaatregel zijn inmiddels ruim twaalf jaren verstreken. Gelet op dit zodanig lange tijdsverloop maken eerdere pogingen om eiser uit te zetten naar oordeel van de rechtbank niet dat er bij de huidige inbewaringstelling geen zicht op uitzetting bestaat. Ook is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat geen zicht op uitzetting zou bestaan. De beroepsgrond slaagt niet. 10. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.