ECLI:NL:RBDHA:2023:12646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) was opgelegd. Eiser, van Surinaamse nationaliteit, was eerder in bewaring gesteld en had een asielprocedure doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht en onvoldoende medewerking aan het vaststellen van identiteit, terecht zijn ingeroepen. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en beschikte niet over de benodigde documenten voor een rechtmatige binnenkomst in Nederland. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting was, ondanks eerdere pogingen die niet succesvol waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkte. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22653

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is op 13 mei 2023 op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 4 augustus 2023 is die maatregel van bewaring opgeheven, omdat eisers asielprocedure is geëindigd. Eiser is aansluitend op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Ter zitting heeft verweerder de lichte grond 4e laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu eiser bij beschikking van 15 september 2006 ongewenst is verklaard en aan eiser op 5 januari 2017 een zwaar inreisverbod is opgelegd. Op 2 december 2020 en 13 mei 2023 is een (aanvullend) terugkeerbesluit genomen. Omdat eiser Nederland niet heeft verlaten zijn het inreisverbod en het terugkeerbesluit nog steeds geldig. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3d en 3i terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser beschikt niet over een grensoverschrijdingsdocument, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Daarnaast heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door tussen 16 september 2021 en 27 september 2021 met onbekende bestemming te vertrekken (3b). Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser beschikt niet over een grensoverschrijdingsdocument en heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij zijn paspoort in 2005 is verloren. Eiser heeft sindsdien onvoldoende pogingen ondernomen om aan identiteitsdocumenten te komen (3d). Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer, nu eiser heeft verklaard niet naar Suriname te zullen terugkeren (3i). Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige zware en lichte gronden onbesproken.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaring van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Verweerder heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Daarnaast heeft verweerder kenbaar bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan meegewogen dat eiser twee meerderjarige kinderen heeft die zelfredzaam zijn en niet afhankelijk zijn van eiser. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder op dag vijf van de inbewaringstelling een uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. Verder is op 14 februari 2023 een laissez-passer (lp) traject opgestart. Op die lp-aanvraag wordt door verweerder regelmatig gerappelleerd. Het laatste rappel is op 8 augustus 2023 gestuurd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat in zijn geval geen zicht op uitzetting bestaat naar Suriname. Eiser heeft verklaard dat hij niet bekend is bij de Surinaamse autoriteiten. In het verleden is ook gepoogd om eiser uit te zetten naar Suriname, maar deze poging heeft niet tot uitzetting van eiser geleid. Eiser stelt dat er concrete aanknopingspunten moeten zijn waaruit blijkt dat thans wel zicht op uitzetting bestaat.
9. De rechtbank overweegt dat eiser tussen 2007 en 2011 viermaal in vreemdelingenbewaring is gesteld. Uit de M120 blijkt dat de maatregel van bewaring laatstelijk op 28 januari 2011 is opgeheven vanwege een belangenafweging. Nog daargelaten dat de vorige maatregel niet is opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ1400) dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een tijdsverloop van meer dan (ruim) één jaar voldoende is om aan te nemen dat van een voor de beoordeling van het zicht op uitzetting relevante samenhang met de reden van de opheffing van de eerdere maatregel geen sprake meer is. Sinds de opheffing van de vorige bewaringsmaatregel zijn inmiddels ruim twaalf jaren verstreken. Gelet op dit zodanig lange tijdsverloop maken eerdere pogingen om eiser uit te zetten naar oordeel van de rechtbank niet dat er bij de huidige inbewaringstelling geen zicht op uitzetting bestaat. Ook is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat geen zicht op uitzetting zou bestaan. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.