ECLI:NL:RBDHA:2023:12621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een minderjarige in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 14 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat hij Portugal verantwoordelijk achtte voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en oordeelt dat eiser als minderjarige moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is, maar in dit geval is er twijfel over de juistheid van de gegevens die door Griekenland zijn verstrekt over de leeftijd van eiser.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat de motivering van het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.17472
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat verweerder Portugal verantwoordelijk acht voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank oordeelt dat eiser als minderjarige moet worden aangemerkt en dat verweerder daarom een nieuw besluit moet nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Portugal een verzoek om terugname gedaan. Portugal heeft dit verzoek
aanvaard.
Claimakkoord aan Portugal
5. Eiser voert aan dat het claimakkoord met Portugal niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Verweerder heeft in eerste instantie op 2 maart 2023 een informatieverzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening aan Griekenland gedaan. Op 10 maart 2023 antwoordt Griekenland dat eiser in Griekenland bekend is onder de naam [A] geboren [geboortedatum] , en dat hij op 18 augustus 2022 een asielaanvraag heeft ingediend, dat op 6 december 2022 een overname- dan wel terugnameverzoek aan Portugal is gedaan, dat Portugal op 12 december 2022 het claimverzoek heeft geaccepteerd en dat eiser op 31 januari 2023 daadwerkelijk is overgedragen naar Portugal. Het is echter niet duidelijk op welke grond Griekenland heeft overgedragen aan Portugal. Daarnaast was eiser minderjarig op het moment dat hij in Griekenland was, en minderjarigen worden in principe niet overgedragen. Verweerder heeft nagelaten dit te onderzoeken, daarom is het claimakkoord niet zorgvuldig tot stand gekomen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 31 januari 2023 een asielverzoek heeft ingediend in Portugal. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens in Eurodac. Wat eiser heeft aangevoerd doet niet af aan deze treffer. De gemachtigde van verweerder geeft aan dat de overdracht van Griekenland naar Portugal waarschijnlijk op grond van relocatie heeft plaatsgevonden, wat de rechtbank niet ondenkbaar acht. De enkele stelling van eiser dat hij niet in Portugal is geweest, is onvoldoende om niet langer van de Eurodactreffer uit te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Leeftijdsschouw
7. Eiser voert aan dat onderbouwing van de leeftijdsschouw bij de AVIM niet navolgbaar is. Aan de hand van zijn uiterlijk en gedrag wordt geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is. Omdat eiser zijn geboortedatum niet precies weet, wordt toch getwijfeld aan zijn leeftijd. Eiser stelt dat in Somalië de leeftijd van iemand niet belangrijk is, dit is ook de reden waarom eiser zijn precieze leeftijd niet weet. Eiser wordt afgerekend op feit dat hij niet kan rekenen. Verweerder geeft in het bestreden besluit niet de reden van twijfel van de AVIM. Dat eiser zegt in 2006 te zijn geboren maar dat hij niet weet wanneer hij jarig is, is de enige reden van AVIM.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar de leeftijd van eiser op basis van de leeftijdsschouwen van de AVIM en de IND. De AVIM concludeerde dat er twijfel is over de opgegeven leeftijd van eiser. De IND concludeerde:
“(…) Betrokkene is duidelijk over zijn leeftijd al kan hij niet aantonen hoe oud hij is. Schouw
Op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordeel ik dat geconcludeerd kan
worden dat de vreemdeling evident minderjarig is.”
9. In de schouw van de AVIM staat de volgende conclusie:

(…) Wij verbalisanten zijn het er samen over eens dat betrokkene wel van zijn opgegeven leeftijd is. Betrokkene heeft een jong gezicht en komt op ons ook over als een jongere, dit
maken wij op uit zijn gedrag. Ondanks deze signalen is er toch twijfel over de leeftijd omdat betrokkene zijn geboortedatum niet precies weet en tevens aangeeft eind 16 jaar te zijn.
Conclusie: Op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordelen wij unaniem dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Er zal verder onderzoek naar de leeftijd plaatsvinden.”
10. Naar het oordeel van de rechtbank is het onnavolgbaar hoe de verbalisanten van de AVIM het er over eens zijn dat eiser van zijn opgegeven leeftijd is, maar toch twijfelen aan zijn leeftijd. Daarbij merkt de rechtbank op dat het niet ongewoon is dat iemand zijn precieze leeftijd niet weet en dat dit niet tegenstrijdig is met zijn verklaring dat hij eind 16 jaar is, wat tevens overeenkomt met de rest van zijn verklaringen. De opmerking van verweerder in het bestreden besluit dat zijn opgegeven leeftijd niet zou kloppen met zijn verklaringen, wordt ook niet gevolgd. Verweerder stelt dat op grond van de verklaring van eiser de geboortedatum van eiser wordt geschat op 1 juli 2006. Vervolgens verklaart eiser dat hij eind 16 jaar is. Volgens verweerder zou hij op dit moment zeventien jaar zijn. Dit is incorrect, dit zou 16 jaar zijn. Dat de verklaringen van eiser leiden tot twijfel over de opgegeven leeftijd, volgt de rechtbank dan ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan de conclusie van de schouw daarom niet blijven staan omdat de motivering van de conclusie tegenstrijdig is en daarmee niet concludent. Verweerder kon dan ook niet van die conclusie uitgaan. De beroepsgrond slaagt.
11. De stelling van verweerder ter zitting dat nog steeds uitgegaan kan worden van de gegevens die in Griekenland zijn opgegeven, waaruit volgt dat eiser (net) meerderjarig was op het moment van zijn asielaanvraag in Nederland, wordt niet gevolgd. Uit Werkinstructie 2023/6 volgt dat een evident minderjarige leeftijd enkel alsnog naar meerderjarigheid wordt aangepast indien de vreemdeling in de andere lidstaat authentieke en identificerende documenten heeft overgelegd waaruit de meerderjarigheid is gebleken of indien in de andere lidstaat door middel van medisch leeftijdsonderzoek de leeftijd is vastgesteld.1 Het is niet gebleken dat dat het geval is.
12. Verder heeft de geboorteakte en de identiteitsbevestiging van eiser, wat zijn minderjarige leeftijd bevestigd, meer waarde dan verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd. Verweerder gaat ervan uit dat deze documenten niet kunnen worden aangemerkt als identificerende documenten als bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire. Verweerder concludeert dat, omdat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd, er geen aanleiding wordt gezien om uit te gaan van een gestelde minderjarigheid. Verweerder gaat hiermee voorbij aan paragraaf 2.4.2. van Werkinstructie 2023/6, waaruit volgt dat een vreemdeling in voorkomende gevallen ook met indicatieve documenten alsnog aannemelijk kan maken dat de geregistreerde leeftijd onjuist is.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte niet in behandeling genomen. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel op basis van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en het zorgvuldigheidsbeginsel
1. Werkinstructie 2023/6, paragraaf 2.3.2.
als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden om zelf in de zaak te voorzien.
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor vier weken.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 14 juni 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.